ZATERDAG 11 AUGUSTUS, Abomey
Na het bezoeken van de nodige hokjes aan de grens zijn we zijn
dus in Benin aangekomen.
We reden door tot de stad Abomey, bekend om zijn
koningspaleizen. Het is zoeken naar een geschikte plek om te overnachten, en het
loopt al tegen schemer. Vlakbij een militaire oefenbaan vinden we een plek, mooi
op een veldje tussen de bomen. Links en rechts zagen we wel bordjes privé, maar
we gokken het er op. Het lijkt er zelfs op dat het stukje waar wij staan niet
tot die privégrond behoort. Er loopt een pad door waar Jan en alleman langs
loopt.
De volgende ochtend wordt er al vroeg op de deur geklopt. Ons
te vroeg, we reageren er niet op. Een tijdje later stoppen er auto's en brommers
en wordt er hard op de deur geklopt en geschreeuwd. Laten we dan maar eens gaan
kijken wat de drukte is. Jan doet alleen de bovendeur open en wordt flink
toegeschreeuwd. We staan op privégrond en of we soms blind zijn dat we de
bordjes niet hebben gezien. Blind misschien, maar toch zeker niet doof, wat een
herrie. Ze willen ons tien minuten geven om op te donderen. Jan zegt dat de man,
mooi gekleed in een gewaad, niet zo moet schreeuwen, hij doet alsof de wereld
aan het vergaan is. De man antwoord met: “Weet je wel wie ik ben?” “Al was je de
president zelf” antwoordt Jan, “Je hoeft ons niet zo af te blaffen”. Er staat
een agent of militair met groot machinepistool bij. Hij kan, net als de enorme
schreeuwer, Engels, en probeert de boel een beetje te sussen. Jan laat zien dat
langs het pad waar over wij zijn gekomen naar dit veldje de borden met privé
niet zichtbaar zijn. Dat is alleen zichtbaar als je het hoofdpad verder
rechtdoor rijdt. De schreeuwer heeft daar niets mee te maken. “Opdonderen”
buldert hij.
![]() Hét politiebureau in Abomey |
De agent of militair, daar zijn we nog niet achter, zegt dat de
schreeuwende man de hoofdcommissaris van politie is, en dat we op zijn
grond staan. Oeps, dat is natuurlijk niet zo handig in een land als dit,
waar iedereen met een pet denkt dat ie veel meer is dan een ander.
Mariska is al bezig binnen de boel op te ruimen zodat we kunnen
vertrekken, maar dat duurt natuurlijk even. Ook moeten we eerst nog even
lucht draaien. De schreeuwlelijk en de agent begrijpen dat niet en
worden woest dat we niet wegrijden. Jan legt meermalen uit dat dat zo
direct niet kan, maar ze snappen het niet. Ze worden alsmaar bozer en
sommeren ons mee te gaan naar het bureau. De agentmilitair wil persé bij ons instappen om mee te rijden. Wij zeggen dat dat niet kan, hij moet maar gaan lopen of mee in de Mercedes van zijn hoge baas. We rijden er heus niet vandoor. Ook dat vergt weer een hele discussie. Ze willen onze passen. We geven een kopie. Ze willen de echte. Die krijg je pas op het bureau, zeggen we. Dan willen ze ons Carnet de Passage zien. Mariska laat het zien, de agent wil hem pakken, maar Mariska laat niet los. Waarop de agent natuurlijk weer boos wordt. Hij zegt dat we geen respect hebben. Ja, dat is ook moeilijk met zulke schreeuwidioten waar niet mee te praten valt. En als je officiële papieren afgeeft hebben ze je helemaal in de tang. |
De man komt terug met de kopieën, er wordt een flink verhaal van het gebeurde in het dikke boek geschreven. Na zo'n anderhalf uur is alles klaar en... kunnen we gaan. We snappen er niets van. Er wordt geen boete gegevens wegens parkeren op privé grond. Ze geven onze papieren terug en wensen ons prettige reis. Waar was dit nu allemaal om te doen? We rijden naar het centrum en parkeren daar de auto om eerst maar eens te ontbijten, wat dat was er bij ingeschoten.
Dan naar het Museé Historique, waar we een rondleiding krijgen door
twee “paleizen” van de Fon stam. Vroeger hadden die een rieten dak,
tegenwoordig van golfplaat. Het zijn sowieso geen paleizen zoals je daar
in je hoofd een voorstelling van maakt. De ruime terreinen waar de
gebouwen op staan zijn nogal rommelig. De gebouwen opgetrokken uit leem
en zandsteen eenvoudig. Het interessantste aan de gebouwen en de reden
waarom ze op de werelderfgoedlijst van Unesco staan zijn de, vrij
simpele, bas-reliëfs in de muren. Hier staan afbeeldingen in uitgehakt
over hun veldslagen en martelmethoden. Eén van de martel-afbeeldingen is
wel erg apart, en we krijgen er nader uitleg over. Een man krijgt een
flinke bol klei in zijn achterste gedrukt, zodat zijn “schijtkanaal”
geblokkeerd is. Ook de symbolen van de koningen, de ene een leeuw, de ander een buffel staan veelvuldig in de muren afgedrukt. Binnen staan nog wat bijzondere artefacten, waaronder twee tronen van houtsnijwerk, die rusten op vier schedels van de grootste vijanden van de koningen. Helaas is het overal verboden foto’s te maken, zowel van de buitenzijde van de gebouwen, als van de binnen tentoongestelde voorwerpen. |
![]() Stiekem snel een foto gemaakt van wat troontjes, waar de koninklijke familie vroeger op zat. |
Verder
staan op het terrein nog hutjes waar veel dierenbeenderen liggen, als restanten
van offers. In die hutten liggen de koningen niet begraven, maar rust hun ziel.
Ook zijn er 41 vrouwen “vrijwillig” levend begraven, na het innemen van een
slaapdrankje. Dit om de koning in het hiernamaals te dienen. Waren ze gek of
waren ze gek?
![]() |
![]() |
![]() |
Marteling: het inbrengen van een bol klei | Bas reliëf van o.a. de leeuw,
het symbool van één van de koningen |
Buitenzijde van het paleis, met
aan de voorzijde de bas reliëfs |
We
rijden verder en zo'n 100 kilometer voor Parakou slaan we kamp op bij een opslag
voor hardhout, ergens op een open plek aan het eind van een klein paadje. Binnen
tien minuten staat de chef de village er. We hebben geen village gezien, maar
ok. Na een lang en moeilijk gesprek blijkt dat we zijn toestemming hebben om er
te blijven staan. Hij had liever gehad dat we naast de school in het dorp gingen
staan, want daar is bewaking. Nou nee, liever niet. Hier is het lekker rustig.
Wij
rijden verder richting Pendjari Nationaalpark. Tussen Parakou en Wéwé is de
asfaltweg één grote gatenkaas. Wat beroerd rijden. Hoe voorzichtig je ook bent,
regelmatig schat je een gat verkeerd in, of zie je er één over het hoofd en maak
je een flinke klap. En dan telkens dat remmen en optrekken, gek wordt je er van.
En dat zo'n 100km. Uiteindelijk resulteert dat dan ook in een lekke achterband.
De band is eerder gerepareerd en precies gescheurd op de plakker. We repareren
hem niet ter plekke opnieuw, maar zetten er een reserveband op.
Daarbij gadegeslagen door een man of twintig. In de reserveband hebben we
nog allerlei dingen liggen die bedoeld waren op een goed moment aan de juiste
personen uit te delen. Nieuwsgierig ziet iedereen ons met de spullen pakken. Er
staat een man naast ons met blote voeten op het asfalt. Hij heeft ook geholpen
de zware band uit de auto te halen. We hebben nog een paar leren slippers liggen
en geven die aan hem. Ze passen perfect, en trots loopt hij een ererondje. Ze
helpen ook nog even de lekke band weer in de auto te stoppen, en we delen nog
wat dingen uit voor hun kinderen. Als alles klaar is rijden we nog ongeveer een
half uurtje en zoeken dan een slaapplaats. En natuurlijk veranderd dan de weg in
goed asfalt. Op één van de laatste gaten hebben we dus nog lek gereden.
Kob |
DINSDAG 14 AUGUSTUS 2012, Nationaal park Pendjari De ochtend begint weer met regen. Pas tegen 12 à 13:00 uur is het droog. In de namiddag komen we aan bij Pendjari Nationaalpark. Voor 10.000 CFA per persoon en 3.000 CFA voor de auto mogen we het park binnen. We rijden over de goede laterietweg tot aan de eerste waterplas, Mare Bali. Omdat het regenseizoen is, is het moeilijk wild spotten. Bij droogte trekken de meeste dieren naar de waterplassen waar je ze makkelijk kunt zien, maar dat is nu niet nodig. Ook is het gras nu hoog en de boel dichtgegroeid. Bij het watergat is een observatie hut met flink achterstallig onderhoud. We zien een kleine antilope, een roofvogel, twee visarenden en drie krokodillen. Wel een mooi plekje voor de nacht. We rijden de dag erop verder het park in. We hebben een kaart van het park en verlaten de rode all-seasonroute en gaan via de bruine dry-season route richting uitkijkpost bij Mare Tiabiga, dertien kilometer verderop. De route word al snel smaller en is misschien toch niet zo geschikt voor een vrachtwagen. We passeren een slecht stuk waarbij we de wagen zwaar voelen trekken vanwege zachte ondergrond. Dan komen we bij een plek waar een boom half over de weg ligt. We rijden er langs met twee banden buiten het pad, en ook daar zachte grond, maar de Daf trekt hem er net door. |
We komen
weer bij de ongevallen boom, en zien wat een diepe sporen we zojuist al
getrokken hebben. We hebben geen zin daar nog eens door te gaan, en besluiten de
boom met de lier een eind weg te trekken. Jan loopt met het liertouw door het
hoge gras. Af en toe horen we wat gesnurk en gegrom, niet ver weg, maar we zien
niets. Mariska heeft de pepperspray paraat. We trekken de boom aan de kant en
kunnen veilig verder. Dan komen we bij het eerste lastige stuk. Het randje langs
het gat waar we zojuist hebben gereden is daardoor behoorlijk weggezakt. We
vertrouwen het niet om daar nog eens overheen te rijden. Als het wegzakt zitten
we diep in de blubber.
We
kijken nog even of we niet gewoon helemaal rechtdoor kunnen. Jan stapt uit en
gaat op een eilandje in de geul staan, maar zakt er tot bijna aan zijn knieën
in. Gelukkig zit zijn sandaal goed aan zijn voet vast, want het was behoorlijk
zuigende klei. Geen optie dus.
Rondom
zijn bomen, bosjes en hoog gras, met wederom knorrende nijlpaarden, die we niet
kunnen zien. We gaan de auto uit om een plek te vinden waar we de lier aan
kunnen maken. Mariska weer gewapend met pepperspray en de stungun (elektrische
schokapparaat met 750.000V). Dat is meer voor het idee dan dat het je werkelijk
helpt als je aangevallen wordt.
Na het
ontbijt pakken we allebei een schop en beginnen de diepste en breedste geul aan
het begin bij de weg dicht te gooien. Met hout, met stenen en met lateriet. Dat
lateriet steken we af van het stuk gelijk achter de geul, waar we toch niet
zullen rijden. Dat spul zit best vast, en we hebben al gauw de blaren op de
handen. Er komen toeristen, een gezin met een normale 4wd. Ze vinden het erg dat
ze ons niet kunnen helpen, en wij vinden het erg dat we de weg blokkeren voor
hen, want met hun auto kunnen ze het pad wel verder rijden. Ze maken er geen
probleem van en vinden iets terug een plekje om te keren. Tegen de middag hebben
we de geul vol en stevig aangestampt. Daaroverheen de rijplaten en met veel
gemanoeuvreer krijgen we zo de Daf aan de andere kant. Pfff, dat hadden we
gisteren dus meteen zo moeten doen. Maar ja, je probeert eerst de makkelijke
manier. We hebben er in ieder geval van geleerd dat we ons hier in het natte
seizoen strikt moeten houden aan de rode paden op de kaart, die “all year round”
begaanbaar zijn. |
Pendjari, de eerste keer in de penarie... |
Eerst nog de platen weer recht walsen door er overheen te
rijden. Dan die kleverige klei van de platen af zien te krijgen zodat ze weer op
hun lek passen. De twee korte platen passen er niet meer tussen, en die binden
we dus maar op het dak van de rijcabine. We hebben allebei flinke blaren op onze
handen, tot bloeden toe, van het uitgraven. Tegen +/- 14:30 uur rijden we weer en willen we bij het
parkeerplaatsje bij Mare Diwouni wat gaan eten en eventueel overnachten. We
rijden langs Pendjari Lodge en slaan rechtsaf de all-season road in. Ook die
word al weer gauw smaller, en er staan flinke plassen op de weg. Gras in het
midden, en hoog gras aan de zijkanten. Ondanks dat deze volgens de kaart in het
natte seizoen berijdbaar is vertrouwen we het niet, en zetten we de Daf in de
achteruit. Maar dat is op zo'n smal pad makkelijker gezegd dan gedaan. Het pad
is net aan beide zijden misschien tien centimeter breder dan de auto. Bij
achteruitrijden heb je aan de voorzijde van de auto wat manoeuvreerruimte nodig,
en die is er niet. Door het hoge gras dat tegen de zijwand van de vrachtwagen
komt en het water op de weg is de rand van het pad ook niet te zien. Daarom
staat Mariska voorop de bumper en hangt half aan de spiegel en deur om langs de
wagen te kunnen kijken, om zo Jan aanwijzingen te kunnen geven. Toch rijden we
met een band van de weg af de zomp in. In 4x4 laag trekt de Daf zich er wel weer
uit, voorwaarts dan. We rijden het pad verder, het is tenslotte maar een
rondgang van 4km die weer op dezelfde hoofdweg uitkomt.
Maar amper 500 meter verderop komen we bij een ingestorte
betonnen brug. En dat is ook niet net gebeurd. We snappen niet dat ze dit pad
niet gewoon met een boomstam hebben afgezet als onbegaanbaar. We twijfelen even
of we via die ingestorte brug toch langzaam aan de overkant van het riviertje
ons pad kunnen vervolgen. Maar we hebben geen zin aan nog meer ongein, en
proberen bij de brug, waar het wat breder is te draaien. Met zo'n 20x steken
lukt dit. We rijden het pad weer terug, misschien iets te enthousiast. Bij het
stuk waar het pad geheel onder water staat zakt de Daf links door het lateriet
en hop, we schuiven met de hele linkerkant zo de diepe zomp in. Het is echt
moeras, ruim een halve meter diep. Met de differentiëlen blijft de auto nog
liggen op het steviger lateriet, maar enorm scheef, echt prettig ziet het er
niet uit.
![]() En wéér zitten we diep in de shit... |
Weer met de machete door het hoge gras op zoek naar een boom voor de lier. Maar helaas, we vinden alleen wat kleine boompjes, en die trekken we er zo uit met de lier. Iets verderop staat een wat stevigere boom, maar dan kunnen we alleen met enkel liertouw lieren, dus missen we de helft van de kracht. Langzaam schuift de Daf iets vooruit, maar de laterietkant is hoog. We proberen die wat schuin af te steken, maar het is niet voldoende. We weten nog net onder het linker achterwiel een rijplaat te schuiven, maar omdat die ook half op het lateriet ligt begint deze bij het naar voren trekken met de lier, zich haaks om te buigen waardoor het een groot obstakel vormt voor het achterwiel. Het heeft zo geen zin. We geven het op. Na een hele ochtend graven, en dan zonder lunch weer zo diep in de drek, dan heb je geen puf meer. Het loopt al weer tegen de avond, en we trekken met de lier het ene boompje na de ander er uit. Het heeft geen zin, hier hebben we hulp bij nodig.
We graven voor de zekerheid nog twee kuilen onder de
banden die nog op het hogere lateriet staan, in de hoop dat de wagen in
ieder geval iets rechterop komt. Dit is niet het geval. We laten die
twee banden nog leeglopen tot slechts 2 bar, maar ze buiken niets uit,
er rust vrijwel geen gewicht meer op deze zijde. Serieus kantelgevaar
dus. Nu maar hopen dat het droog blijft, want als het nu gaat regenen,
dan is de kans groot dat hij omkiepert. En van recht opzetten is hier
geen sprake, met links en rechts diep moeras. Dan wordt onze auto een
monument in het park, net zoals de schepen langs de kust van Mauritanië. |
Ineens hoort Mariska mensen praten. Dat kan toch helemaal
niet, we hebben geen auto gehoord. Er komen twee bewakers van de verderop
gelegen Pendjari lodge aangelopen, slechts gewapend met een katapult tegen de
wilde dieren. Ze hoorden motorgeluid en konden net vanaf de Lodge nog een wit
puntje in de verte zien, dat dus onze Daf is. Omdat de Daf te scheef hangt om in
te slapen, en iedere beweging binnen ook gevaarlijk is, gaan we op uitnodiging
van de mannen mee om de nacht in de lodge door te brengen.
Eerst krabben we de inmiddels opgedroogde modder van armen en
benen af, dan wassen we ons één voor één met het water uit de emmer. Ondanks dat
we alleen vanochtend maar wat gegeten hebben, hebben we totaal geen honger en
ploffen we moe op bed. Nog denkend aan het kantelgevaar van de Daf, en de grote
mogelijkheid dat het gaat regenen, slapen we weinig.
De toeristen komen aanrijden met een gids en 4wd.
Ons plan is dat we de motor achter uit de auto halen om daarmee naar het
eerste dorp, zo'n 120km verderop te rijden om hulp en materialen te
halen. We maken een praatje met de toeristen, het zijn Fransen. Een
knaap van midden twintig kan ook redelijk Engels en wil wel voor ons
vertalen. We hebben hulp nodig om de motor achter uit de vrachtwagen te
halen. De lift gaat wel naar beneden, maar staat dan onder een grote
hoek op de grond, en de motor moet daar tussen weg gemanoeuvreerd
worden. Voor Mariska is dat te zwaar. We vragen of iemand ons wil helpen
de motor er uit te halen. Onze vertaler vraagt wat we er mee willen
doen. “Hulp halen in het eerste dorp”. Onze tolk vertaald het aan de
gids die protesteert. Er mag niet gereden worden met een motor in het
park. We zeggen dat we dat begrijpen, maar dat dit een noodgeval is. In
plaats dat de tolk dit vertaald aan de gids, gaat hij met ons de
discussie aan. Hij vindt bij hoog en laag dat er niet gereden mag worden
met de motor in het park. Jan vraagt of bij brand in een voetgangerszone
de brandweerwagen dan ook maar op de kazerne moet blijven. Dat is wat
anders zegt de knaap, er is nu niemand in nood. Ja lekker, en wat hebben
we eigenlijk met die toerist te maken? We hebben er alleen mee ingestemd
dat hij voor ons vertaald naar zijn gids. We vragen of ze Jan dan met hun terreinwagen naar het dorp kunnen brengen. Nee, dat kan ook niet, want daar moeten ze die avond nog een avondsafari mee doen, en misschien is ie dan te laat terug. We moeten maar wachten tot er een andere terreinwagen komt die Jan mee kan nemen. De knaap gaat nog even door, door te zeggen dat het onze eigen schuld is, dan hadden we maar met een gids moeten gaan. Ja eikel, die gidsen zeggen “rij er maar in, dat kan best”. Dat kennen we inmiddels wel. Bovendien is een gids hier nu juist eens niet verplicht, hebben we de meest recente kaart van Pendjari zelf, waar op staat dat deze weg berijdbaar is in alle seizoenen, en is het parkbeheer te belabberd om de weg die dus slecht onderhouden is en waarvan de brug is ingezakt even met een boomstam te versperren. |
Pendjari Lodge, de meeste nachten slapen we in het witte gebouwtje, maar voor één nacht kregen we de roze hut toegewezen. |
Jan rijdt zo mooi op de motor door het wildpark, rugzakje met
water en geld mee. Onderweg komt hij nog twee keer een terreinwagen met
toeristen tegen, die verbaasd kijken. Een blanke alleen op de motor in een
wildpark, vast een vreemd gezicht. Olifanten, waterbuffels of leeuwen komt hij
gelukkig niet tegen, wel allerlei antilopesoorten en groepen bavianen die de weg
oversteken.
Zo'n 15 kilometer voor de ingang komt hem een Toyota Hilux
pick-up tegemoet gereden vol met parkrangers, een stuk of acht. Ze manen Jan tot
stoppen. Jan rijdt er eerst voorbij, en stopt dan toch. Hij keert om en
verontschuldigd zich eerst voor het rijden in het park op een motor. “Oh,”
zeggen de rangers, “dat geeft niets, dat mag wel hoor.” Snap het hier maar eens.
De rangers hadden gehoord dat er een auto vastzat en waren op pad gestuurd naar
ons toe. Ze hebben alleen een lullig sleepkabeltje bij zich. Jan zegt dat het om
een twaalf tons truck gaat, en dat hij in het dorp, nu nog zo’n veertig
kilometer verderop gedegen hulp wil halen. Jan rijdt voorop naar de uitgang, de
rangers in de pick-up er achteraan. Daar laten ze de motor staan, en Jan klimt
bij op de pick-up.
De Rangers zeggen dat ze nog eerst langs een adres gaan waar
ze ons misschien ook kunnen helpen. Het blijkt Camp Numi te zijn, een kleine
lodge en werkplaats, dat al jaren wordt gerund door Alfred Schmutz, een olijke
Duitser van in de zestig, die zijn achternaam wel eer aan doet. Hij hoort het
verhaal aan, maar zegt ook dat hij op vrachtwagengebied niet veel heeft. Zijn
materialen zijn wat lichter, geschikt voor gewone terreinauto's. Ik zeg tegen de
rangers dat we naar het dorp moeten om groter materieel te halen, maar die
beweren bij hoog en laag dat ik daar niets zal vinden, en dat we het met de
spullen van Alfred moeten doen. Alfred is een hele aardige kerel en haalt echt
alles uit de kast, letterlijk en figuurlijk. Er wordt een 10 tons hydraulische
cilinder uit zijn werkplaatspers gesloopt waar we misschien de wagen wat mee
kunnen opkrikken. Ook repareert hij nog snel zijn Tirfor, een handlier, die
slechts tot 2 ton belastbaar is. Aardig bedoeld, maar of we daar wat mee kunnen.
De parkrangers worden wat driftig, de hele voorbereiding duurt ze wat te lang.
Zij gaan liever onvoorbereid op pad, zelfs na de duidelijke uitleg van Jan nog
niet beseffend wat er gebeuren moet. Alfred stelt zijn safari-Nissan Patrol met
chauffeur ter beschikking. De oude kar wordt verder nog afgeladen met extra
rijplaten, stukken hout, en natuurlijk de acht parkrangers. Opgepropt scheuren
we in het bakkie met hoog dak en zonder ramen door het park. Aanbevolen snelheid
is hier 40, maar 80 is nu de norm. En ik kan je verzekeren dat dat hard is in
zo'n hoge, overbeladen safarikar. Nu zien we onderweg wel een stuk of twaalf
olifanten, en ook weer allerlei antilopen.
Als ze in de middag aankomen bij Pendjari lodge worden er daar nog wat stenen en
stukken hout in de auto gegooid. Jan haalt Mariska uit het strohutje en staand
achterop de bumper liften wij met de mannen mee naar de Daf. Ze trekken en duwen
wat. Gooien wat stenen ter versteviging in de blubber en proberen op de hoek van
de voorbumper de hele auto omhoog te krikken. Ze krikken natuurlijk alleen de
auto iets uit zijn veren, maar de voorband komt niets omhoog. Dan proberen ze
nog met een schuingeplaatste krik de velgen omhoog te krikken, maar door de
schuine hoek is dit echt onmogelijk, ze krikken alleen twee enorme stenen, die
je met twee man moet beuren ongeveer een meter in de blubber. Zelf vinden ze dat
ze al wel heel wat opgeschoten zijn, wij vinden dat het geen millimeter heeft
geholpen. Samen komen we tot de conclusie dat er veel zwaarder materieel nodig
is, en dat dat uit het dorp 120km verderop moet komen. “Ja” zucht Jan, “dat
probeer ik jullie al de hele ochtend te vertellen, maar jullie willen niet
luisteren.” En nu is het ineens wel mogelijk om zwaarder materieel in het dorp
te halen. Vanmorgen werd nog beweerd dat daar niets te vinden is. Het is
ongelofelijk moeilijk samenwerken met Afrikanen. Ze zijn enorm eigenwijs,
luisteren nergens naar, liegen, en kiezen altijd de weg van de minste weerstand.
Ok, misschien niet alle Afrikanen, dat is wat te generaliserend, maar wel alle
Afrikanen waar wij inmiddels mee te maken hebben gehad.
Mariska moet in haar uppie de nacht doorbrengen in het knusse roze hutje met schone matrassen en een frisse muur aan het hoofdeinde. |
Mariska blijft in de vieze hut achter bij de lodge. De twee bewakers
zijn aardig en vertrouwd. Jan scheurt weer mee terug in de overbeladen
wankele safarikar. Het is inmiddels al donker. De geweldige chauffeur
neemt onderweg nog gevaarlijk met een vaartje van 80 de binnenbocht,
waarbij de auto met rakelings via de schuine rand langs een greppel
scheert. Hij corrigeert waardoor de auto een gevaarlijke slinger maakt.
Gelukkig houdt hij het ding op de weg. In plaats van dat er in het dorp
nog iets georganiseerd wordt om spullen te vinden voor morgen, droppen
ze Jan bij een lokaal motelletje. Ze laten de kamer zien die meer weg
heeft van een vooroorlogse kerker. Vier afgeschilferde wanden, een bed
van beton met een matras gevuld met stro. Tralies voor het kleine
raampje en een stalen deur. Ook laten ze ook nog even het
gemeenschappelijke toilet zien. Laten we daar hier geen woorden aan vuil
maken, want zo vuil als het toilet was is toch niet te beschrijven. Vol
trots vragen ze of het goed is. Jan denkt even aan de “Waterfall lodge” waar ze net tien minuten geleden voorbij kwamen. Een luxe toeristenlodge, waarschijnlijk 20x zo duur maar ok. Waarom is hij daar niet gedropt??? Geen zin in verder gezeur aanvaardt hij de kamer, en heeft het die nacht dus niet beter dan Mariska. Behalve dan dat er nog een biertje te koop is en een bord kleffe spaghetti met een ondefinieerbaar sausje. Dat moet in het donker opgegeten worden, dus het is onbekend wat er in zat. Hopelijk gaat dat goed, want de wc is niet uitnodigend om een nachtje in door te brengen. Er is ook geen stromend water, dus ongedoucht, met de smerige kleren nog aan ploft Jan op het bed. Buiten net onder zijn raam zit de bewaker, met een schel irritant muziekje op zijn mobiele telefoon. Dat kan er ook nog wel bij. |
Jan heeft 's morgens om 8:00 uur met de rangers afgesproken
om hulpmiddelen te gaan zoeken. Bij een straattentje zit hij te ontbijten met de
lokalen. Een gebakken ei en een Nescafé. Samen met de rangers rijdt hij naar een
plek, waar een aantal wrakken van vrachtwagens staan. In eerste instantie willen
we een sterke vrachtwagen regelen waaraan we de lier kunnen knopen om ons er uit
te lieren. Het schijnt niet zo gemakkelijk te zijn zo'n wagen hier te vinden, en
bovendien zijn ze bang dat deze wagen zich ook vastrijdt in het weggetje. Dan
heeft Jan bedacht dat hij een tiengaats velg van een vrachtwagen, dezelfde maat
als wijzelf hebben, half door wil laten snijden. Deze kan dan aan de buitenzijde
tegen onze velg gebout worden, en dan kunnen we er stenen en een krik onder
plaatsen, om zo direct de as op te tillen, en hout en stenen onder de verzakte
banden te plaatsen. Een krik onder de krikpunten plaatsen lukt namelijk niet,
want ligt de wagen te laag. Het duurt een eeuwigheid voordat de mannen het idee
willen snappen. Jan staat al een uur bij een velg die voor oud vuil in de hoek
ligt, en die hij daarvoor wil gebruiken. Meer dan tien keer heeft hij aan
verschillende mensen met behulp van de velg uitgelegd wat het plan is. Dan komt
er een wat oudere, grote man in een gewaad. Hij zegt tegen Jan dat hij het
snapt. Hij legt uit dat hij al 15 jaar hier samenwerkt met de Italianen van het
ziekenhuis hier, en zo de mentaliteit en denkwijze van de Europeanen heeft leren
begrijpen. Hij legt Jan ook uit dat in Afrika de dingen niet zo vlug gaan, maar
dat hadden we al begrepen.
De man zegt dat hij eenzelfde velg goedkoper kan regelen,
wat vreemd is, want er is nog geen prijs genoemd, ze praten alleen lang en veel
langs elkaar heen. Hij belt wat rond en een half uur later komt er een
brommertje aangereden met een velg. Dat ding is al gescheurd, maar er is nog net
een deel met vier bevestigingsgaten voor ons doel bruikbaar. Het ding is dus
alleen de oud-ijzer prijs waard. Maar Jan komt er al snel achter dat die nog
best hoog ligt voor een blanke. De man vraagt 30.000 CFA. Het kost weer erg veel
kostbare tijd om dat naar 20.000 CFA (30,- euro) te praten. Was vast nog
goedkoper te doen, maar dan wordt het vandaag helemaal niets meer. En hij noemt
het nog een matsprijs ook, omdat hij ons graag wil helpen. Jan wil betalen, en
ziet dan tot zijn verbazing dat de pick-up, waar hij in de afgesloten cabine
zijn rugzak met geld en alle papieren had liggen, verdwenen is. Een van de
rangers is er nog. Jan vraagt waar de pick-up is. Oh die was ergens anders
nodig, maar komt nog wel weer. Dat is lekker, wie weet waar die mafkezen dat
ding parkeren en dan gewoon de deuren open laten. Jan mag de velg later betalen,
eerst moet hij nog doorgesneden worden. Samen met de man in de jurk bezoekt Jan
de plaatselijke smid. Het is er weer een gezellige bende. Een paar mensen zijn
daadwerkelijk aan het smeden boven een vuur dat wordt aangewakkerd door een oude
auto-turbo die door een overbrengen van fietsenwielen wordt aangedreven.
Jazeker, ze kunnen ook snijbranden, maar dat is een specifiek werkje dat alleen
de baas zelf kan, en die is er natuurlijk niet. Jan baalt, hij ziet wel een
acetyleenbrander liggen, en kan het makkelijk zelf, maar ja, een blanke mag hier
nog niet zijn eigen tas dragen, laat staan een velg doorbranden. Het duurt
natuurlijk weer drie langen en drie korten voordat de baas eindelijk komt op
zijn brommertje. Die ruikt ook goud en vraagt maar liefst 20.000 CFA voor het
doorbranden. Dat is ongeveer een weekloon voor een kwartiertje werk. Het liefst
zou je hem hard tussen zijn ballen schoppen, maar het is niet zijn zaakje dat in
tweeën moet, maar de velg. Weer gaat veel kostbare tijd verloren. Een half uur
over de prijs lullen, zonder dat er wat gebeurt, is hier niks. Voor het
astronomische bedrag van 10.000,- CFA gaat hij aan de slag. De acetyleenset
bestaat overigens niet uit een fles zuurstof en een fles acetyleen, maar een
fles zuurstof (nou ja, lucht onder druk dan) en een pot waar carbid in gaat. Dit
is een verbouwde 11kg gasfles, waar nu bovenop een deksel met knevelbouten
bevestigd is. Water er in, kilootje carbid er in, wat oude stukken autoband ter
afdichting tussen het deksel en aandraaien maar. Boven aan de zijkant van de
carbidpot zit een gewoon messing waterkraantje waar de poreuze acetyleenslang
aan bevestigd zit. Prachtig om te zien, onder andere omstandigheden. En
eigenlijk gewoon levensgevaarlijk.
Als de man na alle gezeur de velg eindelijk doormidden heeft, is gelukkig ook net de pick-up terug met Jan's tas er in. Gauw alles controleren of het er nog in zit. Niets weg. Jan rekent af met de smid, en ook met de jurk die de velg heeft geleverd. Daarbij grapt hij nog dat hij alleen de helft betaald, en dat de man de andere helft van de velg mag houden, maar je moet met Afrikanen geen grapjes over geld maken. Dat levert weer veel drukte op.
Ondertussen, tijdens het wachten en zeuren heeft Jan ook
rondgevraagd voor een degelijke krik. We hebben er zelf maar één, en één
extra zou handig zijn. Een knaap op een brommer reageert direct: “Ik
weet een goede krik”. “Nou, ga hem maar halen” zegt Jan. Die knaap moet
hem tot op de dag van vandaag nog gaan halen. De reden hiervoor is
totaal onduidelijk. Jan gaat tussen de vrachtwagenspullen op zoek en
vind een opdraaibare steunpoot van een trailer, die prima volstaat als
krik. Helaas is het weer zoals altijd in Afrika, ze hebben niet veel, en
wat ze hebben zijn ze niet zuinig op. Het ding is open aan de bovenzijde
en ligt met zijn vettige aandrijving in het zand. Draaien aan de slinger
levert niet veel op, de tandwielen knarsen en lopen vast. Jan vraagt nog
rond of iemand van de pakweg inmiddels dertig omstanders een krik kan
regelen. Ja zeker kan dat. Omdat het eeuwig duurt voordat er één is, en
dan ook werkelijk eeuwig, want er is nog steeds geen krik, begint Jan de
trailerpoot maar schoon te maken en op te lappen. Hij krijgt het ding
weer gangs. Er meldt zich intussen ook een knaap die wel wil helpen graven en krikken. Hij zegt dat hij nog wel drie vrienden regelt. Op zich niet zo gek, want die rangers zien er ook niet uit dat ze hun pak vies gaan maken. Maar vier extra lui is toch wat veel, twee erbij zou voldoende zijn. De knaap, een jaar of vijfentwintig, staat er op dat ze met zijn vieren komen. Redelijk vlot wordt de prijs afgepraat op 80.000,- CFA voor vier man totaal, waarbij ze door moeten gaan tot de DAF los is. Ze komen toch met vijf i.p.v vier man, waarbij Jan duidelijk meldt dat ze dan die 80.000,- CFA met zijn vijven moeten verdelen. Als ze eindelijk willen vertrekken, komen de rangers met de melding dat we maar een taxi moeten nemen naar de DAF, 120 km verderop. Ze hebben van het bureau de melding gekregen dat hun missie om ons te helpen er op zit. Dat is fraai, na de hele morgen gespendeerd te hebben om spullen en mensen te regelen, hebben we nu ineens geen auto meer. Jan begint een beetje pislink te worden en laat de rangers met kantoor bellen. Na een lange discussie mogen ze hun missie vervolgen, maar dan moet Jan er wel eerst wat diesel in gooien. Lijkt me logisch. |
Jan kon zijn handen onder de banden nog diep in de modder duwen, daaronder zat dus nog geen stevigheid. De hele wagen rust enkel met de differentiëlen op het lateriet. |
Dan denk je dat je op pad kunt, maar dan moeten de heren
eerst nog wat eten. Na het nodige gevloek in het Frans van Jan dat ze dat ook
tijdens het wachten en rondhangen hadden kunnen doen, krijgt hij ze zover dat ze
eten inkopen, en het onderweg opeten. Het is tenslotte ook nog twee uur rijden.
Tenminste, als ze doorrijden. Onderweg in het dorp wordt er nog minstens vier
keer gestopt om een praatje met deze en gene te maken. Jan zit zich op te vreten
en wijst op het horloge van de ranger en naar de donkere wolken. Als we nog
langer wachten hoeft het niet meer, dan is de DAF al weggespoeld of is het
donker. Dan rijden we nog eerst naar vrachtwagenbedrijf, waar een van de jongens
een dikke lange staalkabel haalt en twee potkrikken. Wel gvd, zie je dat ze hier
toch gewoon de spullen hebben? Waarom zeiden ze gisteren dat er niets te vinden
was in dit dorp en hebben we daarom kostbare tijd verspeeld? Waarom dan
vanmorgen zulke lange discussies over een krik? Het is allemaal onbegrijpelijk.
Eenmaal onderweg begint het al te regenen. Vlakbij de DAF
gekomen begint het zeer hard te regen met harde windvlagen. Het is al tegen
tweeën als we bij de lodge aankomen. Daar wordt Mariska opgepikt, die zich
behoorlijk zorgen heeft zitten maken. Gelukkig staat de DAF nog overeind, en
gaat het rotweer een beetje liggen.
En ook het werken met de heren is een ongeregeld zooitje.
Ze willen krikken op plaatsen waar dit absoluut niet kan. Ze willen niet naar
ons luisteren. Ze hebben alleen maar discussies met elkaar. Jan begint de halve
velg tegen het weggezakt achterwiel te bouten. Met wat hout en stenen onder de
krik krijgt hij het wiel iets omhoog. Door dit af te wisselen met een krik onder
de bladveren, en er telkens wat stenen extra onder te gooien, krijgen we de DAF
langzaam rechtop. De trailerpoot kunnen we uiteindelijk als extra steun onder
chassisbalken zetten. Het kantelgevaar is voorbij. Eindelijk helpen de jongens
ook aardig mee en komt er wat systeem in. We kappen hout uit de bomen, met
motorzaag en machete, en dat in een natuurgebied. Helaas is de benzine van de
zaag snel op. Het idee was dat we dan benzine uit de motor zouden tappen, maar
die staat nog bij de entree van het park, 70km verderop.
Het hout gaat onder en voor de wielen, om een stevig pad
naar het lateriet te maken. Achter staat hij inmiddels recht en op zijn eigen
banden, de krikken kunnen weg. Ook het voorwiel wordt op dezelfde manier gelift.
Er moeten grote stenen gezocht worden en Jan gaat met vier anderen in de pick-up
op pad om stenen te zoeken. Ze laden de bak vol met grote stenen die ze soms met
drie man moeten beuren. Het is nog oppassen, want onder veel stenen zitten
schorpioenen. Ze schoppen de stenen eerst van hun plek. Helaas moeten de jongens
de schorpioenen persé doodmaken, terwijl je ze ook zo met een stokje weg zwiept.
En dat weer eens in een natuurpark… Als ze met de bak vol stenen weer het smalle
pad in willen rijden, klopt Jan hard op het dak. De chauffeur stopt en Jan legt
uit dat hij beter achterwaarts het pad in kan rijden, dan hoeven we de zware
keien niet om de pick-up heen door de modder naar de DAF te sjouwen, maar kunnen
we ze er zo achter afkieperen. De man haalt zijn schouders op en rijdt gewoon
voorwaarts het pad in. Met veel moeite sjouwen de mannen nu de zware stenen om
de auto heen, kniediep in de drek. Jan doet er wijselijk niet aan mee. Ze halen
een nieuwe lading stenen. Achteruit het paadje af, want keren kan niet, de bak
volladen, en de stomkop rijdt zo weer vooruit het pad in. Nog een keer sjouwen.
En geen van de jongens die er wat van zegt, behalve Jan dan. Om je er niet aan
te storen moet je echt de helft van je hersenen uitschakelen. De modder is zo
zacht en diep, dat alle stenen en stukken hout naar de kelder verdwijnen.
Eindelijk staat de Daf weer met 4 bandjes op het lateriet. |
Uiteindelijk wordt het tijd om een poging te wagen. Er ligt
een redelijk pad onder de weggezakte wielen, zo breed als de banden zelf. Het
begint al schemer te worden. We besluiten dat de DAF gereden moet worden en
gelierd tegelijk, om te voorkomen dat hij zijdelings wegglijdt. En op het moment
suprême wil de DAF niet starten. Wat is dat nu? Het ding start altijd direct. De
startmotor draait als een tierelier, maar de motor slaat niet aan. Lucht in het
dieselsysteem. We checken alles, halen ons dieselfijnfilter los en pompen hem
handmatig vol, het helpt niet. Een afdichtring tussen een banjobout lijkt iets
lek te zijn. Zou dat de oorzaak zijn? We hebben van die ringen bij ons en Jan
verwisselt hem. Dan weer handmatig
alle lucht weg zien te pompen, en uiteindelijk start hij! Maar dan is het al wel
stikke donker, en kan Jan in het donker de banden niet zien. En dat is wel
belangrijk, want als hij naast het smalle verstevigde strookje rijdt, dan zitten
we weer diep in de zomp. Hij vraagt twee jongens met zaklampen op de banden te
schijnen, maar zo gauw Jan langzaam begint te rijden schijnen zij alweer ergens
anders. Erger nog, als Jan met ze praat schijnen ze hem met de felle lampen in
het gezicht, waardoor hij niets meer ziet. Stelletje stomkoppen. Mariska bedient
de lier aan de voorzijde, en kan dus ook niet kijken of de banden op onze
versteviging blijven. Op goed geluk dan maar, en dat goede geluk hebben we deze
keer. De DAF staat weer met vier banden op stevige grond! Nu nog in het donker alle spullen die nog links en rechts in het gras liggen verzamelen. Het gekke is, dat Jan er helemaal niet meer aan dacht dat we hier in een wildpark zaten, met leeuwen, nijlpaarden, waterbuffels, olifanten en dat gespuis. De enige dieren waar hij nog aan dacht waren de schorpioenen en de bloedzuigers. Vooral die laatsten zaten er veel, en Jan moest er regelmatig één van zijn been of voet plukken. Ondertussen hield Mariska wel de grasgebieden in de gaten, op zoek naar eventueel naderende olifanten. De andere dieren zijn sowieso te angstig om dichtbij te komen. |
We besluiten die avond niet nog in de DAF te slapen, en ook
niet om hem in het donker over het smalle pad naar de lodge te sturen. Het
risico is te groot dat we hem naast het pad sturen. In de lodge staan onze
spullen nog, en een nachtje extra in die bende kan geen kwaad. We zijn zelf
ontzettend smerig, maar morgen moeten we ook nog onze rijplaten uit de drek zien
te vissen, die meer dan een halve meter diep er in geperst zijn.
We gaan eerst vissen naar de rijplaten. Ze blijken meer dan
kniediep onder de zuigende drek te zitten, en het is nog een heel karwei om ze
er onder vandaan te krijgen. Jan krijgt hulp van één van de bewakers, en met
veel geploeter lukt het uiteindelijk. Waar we vast hebben gezeten is het een
ravage. Ik hoop voor een volgende auto dat ze het weggetje afsperren, want ook
een gewone terreinauto komt hier nu ernstig in de problemen.
Toen Jan hulp aan het halen was en Mariska alleen
in de lodge rondhing kwamen er ook nog regelmatig wat toeristen langs,
waaronder een aardig Frans stel met puberkinderen. Ze hadden Jan al in
het park op de motor zien rijden. Mariska heeft een broodje lokale kaas,
een ananas, drie zakjes thee en twee zakjes koffie, een blikje frisdrank
en 1,5 liter water van ze gekregen, en voor Jan lieten ze zelfs een
blikje bier achter. Ook lieten ze een zakje macaroni achter, en die zou
“opa” wel voor Mariska koken. De dag erop kwam er nog een lokaal gezin dat op
safari was langs, en Mariska heeft maar brutaal gevraagd of ze wat water
voor haar hadden, want in het park is helemaal niets te koop. Ze kreeg
een aangebroken fles met nog zo'n liter water, een half liter flesje
Fanta en twee broodjes. Erg aardig en het kwam goed van pas, want ons
eigen brood was inmiddels verschimmeld en rondshoppen in de Daf was niet
mogelijk.
|
De meeste zandplaten lagen bovenop de stenen en stukken hout... |
We nemen voor opa een rugzakje met wat cadeautjes
voor zijn vijf (klein?)kinderen mee. Hij heeft elke dag naar Mariska omgekeken
of alles goed ging en ook een beetje meegeholpen de DAF uit de zomp te halen. De
andere bewaker hebben we nauwelijks gezien. We hadden uit het zicht van de
anderen opa zijn cadeautjes willen geven, maar dat lukt nu niet.
Daarom nemen we voor de andere bewaker en de nieuweling ook een cadeautje
mee, zodat ze er niet helemaal beteuterd bijzitten. We hebben voor alle drie ook
een opblaasbare strandstoel bij ons.
...maar twee liggen er nog op de bodem en daar is Jan nu naar op zoek. "Opa" kijkt toe. |
Opa blijkt al een behoorlijke slok op te hebben.
Wel twintig keer verteld hij dat hij eindelijk naar huis gaat morgen.
Hij heeft hier nu 6 maanden aaneengesloten gezeten, en wil graag naar
zijn vrouw en kinderen. Hij heeft het steeds over zijn baby, maar zal
dan toch wel een kleinkind bedoelen. We schatten hem een jaar of zestig,
en dat is best oud hier. Vooral de jonge nieuwkomer is er helemaal
ontevreden mee en verteld ons dat ook gewoon. Het blijkt dat hij de chef
van het spul is, en de chef moet toch altijd de grootste kado's krijgen?
En dat terwijl hij net een uurtje geleden is aangekomen… Hij zeurt net
zo lang tot we hem ook maar zo'n rugzakje geven. Wat een volk. Allemaal
kleine kinderen. We hebben medelijden met de aardige opa, maar die wordt
ook wel een beetje vervelend, naarmate hij nog meer drinkt. Ze schenken
Jan een lokaal gebrouwen borrel in van zo'n 60% alcohol, en Jan schenkt
een Asbach Uralt uit, die ze helaas zonder te proeven achter in de hals
smijten. Ze besluiten opa niet meer te geven, en wij besluiten om maar
eens bijtijds terug naar de auto te gaan. Lekker vroeg onder de wol,
slaap in halen. En dat onderlinge gedoe tussen de mannetjes, daar hebben
we al helemaal geen zin in.
|
Wij rijden een stukje verder de hoofdroute door het park,
maar die wordt ons ook al snel te smal en te drassig. Keren gaat niet, dus we
rijden een paar kilometer achteruit, tot een larerietgroeve, waar we wel kunnen
draaien. We rijden terug naar Mare Bali, waar we de eerste nacht ook gestaan
hebben. Onderweg zien we niet meer dan een paar antilopesoorten. Vooral jammer
voor Mariska, die hier ook nog geen olifanten heeft gezien. Maar goed, we wisten
dat wildspotten in dit seizoen moeilijk is.
Bij Mare Bali zijn we weer alleen, met een paar krokodillen
dan, die aan de overzijde lui op de kant liggen. We pakken onze stoelen en gaan
heerlijk in de open kijkhut zitten. Beetje lezen, beetje turen. We zien hoe een
jonge antilope geïnteresseerd is in de stil met de bek wijd open liggende
krokodillen. Niet wetend hoe gevaarlijk ze zijn snuffelt ze er aan, maar de
krokodillen geven geen kik.
We blijven die nacht daar staan en willen de volgende
ochtend bijtijds vertrekken voor een ander route in het park, maar dan begint
het hard te regenen, en het houdt ook niet snel op. De parkeerplaats om ons heen
veranderd in een vijver. We blijven een paar uurtjes wachten en besluiten dan
maar om het park weer te verlaten. Bij de uitgang halen we de motor op. Vijf
knapen willen een kado voor het bewaken, met de ogen dicht. We geven ze tien
pennen, en rijden dan verder naar Camp Numi om de houtblokken af te leveren.
We hebben daar ook nog een rekening open staan voor de hulp
de eerste dag. Alfred, de grappige Duitser is druk in de weer met één van zijn
vele oude auto's, een VW Transporter T3. Hij herinnert zich nog goed de andere
reizigers die hier zijn geweest, waar wij er ook een paar van kennen. Onder
andere Gerard en Marlous met hun gele VW T2, die hier tien dagen van de
werkplaats gebruik hebben gemaakt om hun vering op te lappen, en Joop en Adrie,
die hier een paar maanden geleden met hun grote DAF over het kleine bruggetje
van Alfred zijn gereden. Alfred was bang dat ze er door zakten. Wij kamperen
voor zijn werkplaats en eten 's avonds met Alfred een taaie parelhoen. Hij praat
honderd uit over zijn belevenissen toen hij dertig jaar geleden in Togo kwam om
voor een grote firma in de bosbouw (lees: bosafbraak) te werken. Hij verteld hoe
ze met grote machines de bossen te lijf gingen en hectares wegvaagden. Grote
bomen werden gezaagd, voor de rest knoopten ze een lange zware ketting tussen
twee enorme bulldozers en trokken zo alles om wat er tussen stond. Later
verhuisde hij naar Benin, waar hij samen met zijn Togolese vrouw en vriend Hans
Camp Numi opzette. Hans kon helaas niet zo goed van de fles afblijven en ligt nu
begraven in een groot graf onder aan te toegangsweg naar zijn perceel.
Hij laat ons ook nog foto's zien van zijn motorvakanties in
begin jaren zeventig door de Alpen. Alfred reed een mooie Ducati koningsasser.
Ook had hij een Aermacchi tweetakt, in de tijd dat die Italiaanse firma door
Harley Davidson was overgenomen. Op de foto heeft hij duidelijk het HD-logo
afgeplakt, daar moet hij namelijk niets van hebben.
Het complexje heeft wat achterstallig onderhoud. Nog niet
alle gastenverblijven zijn af en het zwembad is lek. Maar Alfred knoeit veel
liever aan één van zijn oude auto's of grasmaaiers. Mooi kereltje. Hij verteld
de verhalen uitbundig en heftig met zijn armen zwaaiend. We vragen hem hoe hij
het zolang volhoudt om hier, met deze mensen, te kunnen werken en dingen voor
elkaar krijgt. Hij zegt dat het inderdaad hopeloos is om met de mensen te
werken, en zijn wijze les is: In Afrika is het mogelijke onmogelijk, en het
onmogelijke mogelijk. En dat blijkt inderdaad maar al te vaak zo te zijn.
Hij geeft ons nog een telefoonnummer van een kennis: Heiko, een
Duitser die al jaren in Abuja, Nigeria woont. Hij heeft al meerdere
keren de route gereden tussen Benin en Nigeria, die wij ook vanaf hier
willen rijden. We bellen Heiko of die route ook met een vrachtauto goed
te doen is, nu in het natte seizoen. Zo'n 80 kilometer gaat namelijk
onverhard door de heuvels in de bush. Volgens Heiko moet het kunnen,
maar doe je er wel de hele dag over. Verder geeft hij de tip in Benin
nog vol te tanken, want in Nigeria is, ondanks dat ze een enorm
olieproducerend land zijn, nogal diesel schaarste.
We vertrekken de volgende dag richting het grensplaatsje Nikki. Onderweg
bij de eerste grotere stad willen we geld pinnen. De rekening bij Camp
Numi was nogal hoog, vanwege de hulp met de auto in het park. Hulp die
helaas zinloos was, jammer geld. Alfred kan daar niks aan doen, hij
heeft zijn best gedaan. Het lag aan de parkrangers die niet wilden
luisteren. Als we het PIN-hokje samen willen inlopen, Mariska voorop,
wordt Jan door de bewaker tegen gehouden. Hij zegt dat de regels zijn
dat er maar één iemand tegelijk in het PIN-hokje mag. Ja prima, zegt
Jan, maar wij horen bij elkaar, man en vrouw weet je wel. Niets mee te
maken, zegt de man. Donder toch op met je gezeur, zegt Jan, en hij rukt
zich los en gaat samen met Mariska pinnen. Niet dat ze dat niet alleen
kan, maar het is altijd afwachten wat de automaat geeft, en soms moet je
met beide bankpassen en creditcards in de weer om uiteindelijk genoeg er
uit te krijgen om te tanken. En dan is het wel handiger als je even met
elkaar kunt overleggen. De bewaker is het er helemaal niet mee eens en
haalt de militairen erbij die natuurlijk net op de hoek staan te
luieren. Wat bezielt die mensen hier toch altijd? Vaak hangen er in die
hokjes allerlei vage figuren rond die nooit worden weggestuurd door
bewakers, en nu willen wij samen pinnen, horen duidelijk bij elkaar,
maar moet het leger er weer aan te pas komen. Mariska pint en Jan zegt
dat de militairen buiten moeten wachten, dat het pinnen privé is en dat
ze zich er niet mee moeten bemoeien. Gelukkig weten we het opstootje
weer wat te sussen, maar het gaat weer nergens om. Het wordt steeds
moeilijker om respect op te brengen voor de mensen hier, laat staan voor
politie en militairen. |
![]() Alfred Schmutz en Jan, bij Camp Numi |
We kopen in Nikki een veel te dure verzekering voor 10
dagen in Nigeria. Er zijn in Nigeria veel roadblocks, die allemaal wat zullen
zoeken om ons te bekeuren, dus zonder verzekering doorrijden is dan geen slim
idee. Ook willen we in Nikki nog diesel tanken, maar alle tankstations hebben de
diesel op. We kopen dan maar diesel op de zwarte markt, dat in gele vaten van 20
liter zit. Het is heel iets duurder dan legale diesel zou zijn, en je weet de
kwaliteit niet. De diesel is illegaal gesmokkeld uit Nigeria, wat we dan weer
niet vinden kloppen met het verhaal van Heiko, dat daar dieselschaarste is. We
kopen acht jerrycans, tweehonderd liter dus. Een in mooie gewaden gekleedde
vrouw, type big mamma, pakt de vaten beet en giet ze in onze tank. Een potige
tante! En de kerels kijken toe. Iets buiten Nikki vragen we bij een
laterietgroeve waar ze nog aan het graven zijn of we er mogen kamperen. Geen
probleem. De Chinezen zijn er druk met de weg bezig, het duurt niet lang of er
zal asfalt liggen. Nu is het nog een drekbende. Toevallig lezen we in een
verslag van een andere reiziger die avond dat we ons Carnet de Passage in Nikki
moeten laten afstempelen bij de douane, en niet 20km verderop aan de grens. Net
op tijd gelezen dus, morgen maar even terug naar de douane.
VRIJDAG 24 AUGUSTUS 2012, op naar Nigeria
We komen die ochtend daar vroeg aan, het is slechts drie kilometer terug. We
moeten immers nog een pittige route rijden die dag, en willen geen tijd
verliezen. De chef van de douane nodigt ons uit in zijn kantoortje en hij
spreekt goed Engels. Helaas deze keer. We krijgen een lange preek hoe goed de
islam is. Hij verteld onder andere dat het erg goed is dat ze vier vrouwen mogen
hebben. Daardoor blijven er geen alleenstaande vrouwen over die anders toch
alleen maar in de prostitutie terecht komen. Daarom hebben wij zoveel
prostituees in Europa, verteld hij. En zo komt er nog meer onzin over tafel, we
krijgen er geen woord tussen, En we willen alleen ons stempeltje, We schuiven
steeds ons Carnet wat dichterbij en proberen de man te onderbreken. Een
discussie met een fanatieke moslim hebben we nu helemaal geen zin in, en het zal
ons zeker niet helpen dat stempeltje te krijgen. Het duurt al met al een uur!
Daar sta je dan zo vroeg voor op. We moeten ook nog even de DAF van straat halen
en op het terrein van de douane parkeren, zodat hij even binnen kan kijken en de
motorfiets kan zien.
En dan op naar Nigeria!