Democratische Republiek Congo, deel 1

DONDERDAG 4 OKTOBER 2012, grensdag
Het is vandaag niet alleen werelddierendag, maar ook grensdag voor ons. We gaan de grens naar de Democratische Republiek Congo over, afgekort DRC, of in het Frans RDC. Dat democratisch kunnen ze net zo goed achterwege laten, zoon Joseph volgde gewoon vader Kabila op toen die overleed. Dat democratisch staat er vast alleen voor om het minder verwarrend te maken met het buurland, dat ook Congo heet.

Om 8:00 uur al staan we paraat voor de grensformaliteiten. We kampeerden immers praktisch naast het afdakje met de bamboestok, dat hier de grenspost is. Er zitten al vier mannen en een vrouw op de bamboebankjes onder het palmbladerdak. Een militair heeft een grote fles palmwijn bij zich. Er wordt telkens een flinke beker gevuld die rond gaat. Iedereen kloekt hem direct achter elkaar leeg. Het gaat niet om de smaak, maar om zo snel mogelijk dronken te worden. Zo op een afstandje ziet het er allemaal wel gezellig uit, als je je even niet bedenkt dat het dus 8:00 uur 's morgens is, en dit het douanepersoneel is. Wat een mafkezen. Van de D in DRC kunnen ze beter Dronken maken. Dronken Republiek Congo.

We nemen met zijn allen ook plaats op de bankjes onder het afdakje, het hutje is goed vol. Tegenover ons zit een grote big mamma. Die heeft niets met de formaliteiten te doen, is zelfs geen beambte, maar zit er gewoon voor de gezelligheid tussen. Het wordt dus spannend voor ons allemaal. Onze alpenvrienden zonder visa, maar alleen met één A4-tje met hun namen, wat stempels en een handtekening en de vraag van iemand met een onbekende functie om de genoemden op het papier vrije doorgang te verlenen. En wij tweeën met wel een echt visum, maar niet gekocht in ons eigen land, wat dus bij veel andere reizigers daarom is afgekeurd. Die moesten alsnog hun paspoorten opsturen naar de ambassade in hun eigen land om daar een nieuw visum aan te vragen. Dat zal voor ons nog lastig worden. Een DHL om je paspoorten op te sturen zit alleen in een grote stad. Wij zijn al uitgestempeld in Congo Brazzaville, en kunnen dus niet meer terug. Ze zullen ons er eigenlijk wel in moeten laten. Maar goed, we kennen ook een verhaal van een groep Tsjechische motorrijders die om deze reden tien dagen in niemandsland hebben moeten kamperen, en via grof betaalde diensten van anderen alsnog hun visa moesten regelen.

We zitten allen dus een beetje met samengeknepen billen als de paspoorten, inentingsboekjes en andere papieren grondig doorgebladerd worden. We weigeren beleefd de aangeboden palmwijn. Niet alleen omdat het alcoholgehalte te laag is om de vieze beker grondig te desinfecteren, maar vooral ook omdat het lauwe spul smerig smaakt. Terwijl we misschien zelfs op dit tijdstip nu wel een borrel konden gebruiken. Onze visa worden al snel geaccepteerd en onze paspoorten gestempeld. Gelukkig. Het formulier van de Alpenlanders wordt nog eens goed bekeken. Ze besluiten het te accepteren, maar stempelen alleen de achterzijde van het formulier. Onze vrienden krijgen de opdracht zich te melden bij de immigratiedienst in Luozi, om daar alsnog hun paspoorten te laten stempelen, en misschien alsnog een visum te halen. Dat laatste blijft onduidelijk. Met een uurtje zijn we dus allemaal klaar. Blij en opgelucht kunnen we verder.

Hét kantoorpand van de douane in DRC

De weg wordt er niet beter op. Smal, klei- of leemachtig, afgewisseld met lateriet. Veelal een hoge middenrug, en diepe geulen waar je in rijdt, maar die je soms ook schuin door moet. Omdat onze auto veel grondspeling heeft is het voor ons veel makkelijker. Wij kunnen overal gewoon in de diepe sporen blijven rijden zonder met de bodem of de differentiëlen aan de grond te komen. De Landrover en Mercedes liggen lager, en moeten telkens scheef rijden met één band hoog op de zijkant of de middenrug van de weg. Omdat wij het dus makkelijker hebben rijden we achteraan. Mochten de anderen problemen hebben dan kunnen we ze makkelijker helpen, en hoeven we niet achteruit het paadje terug te rijden. Het landschap is zeer heuvelachtig, continu berg op, berg af. De heuvels zijn kaal en overzichtelijk. Gras met af en toe een struikje. In de dalen staan palmen en andere bomen als een oase. We passeren aardig wat dorpjes met enorm veel kinderen. Als de grond hier net zo vruchtbaar is als de mensen, is er niets aan de hand. Het lijkt er niet op, we zien geen weelderige akkers. Maar goed, het ene klusje is dan ook leuker dan het andere.


Op de foto ziet het er niet zo ernstig uit, maar ga er toch maar van uit dat ze dit werk niet voor de lol doen!
Af en toe worden de geulen in de weg wat te gortig voor de Landrover en de Mercedes, waarbij de Mercedes het frappant genoeg beter lijkt te doen dan de Landrover. De Landrover van Robert en Maria tilt regelmatig een voorwiel in de lucht als hij een diepe kuil moet nemen. Twee keer zit hij vast met de bodem op zo'n hoge richel. De wielen hebben geen grip meer. We trekken hem los met de lier. Daarbij stond de Landrover één keer zo scheef, dat Robert bang was dat hij zou omkiepen. Ook heeft hij een vrij lange lage overhang achter, waaronder zijn watertank en elektrische trapje hangt. Kwetsbare delen die niet moeten beschadigen. Ook de Mercedes raakt af en toe met zijn tussenbak de hoge richels, wij kunnen de sleepsporen zien als we er langsrijden. Gelukkig zit er een sterke beschermplaat onder.

Op een paar plekken moesten we flink de middenberm en zijkanten afsteken met de schop zodat ze er langs konden. Dat was nog best even pittig werk. De ondergrond is, gelukkig maar, behoorlijk hard en stevig. En het is niet bepaald koud in Congo. Karl heeft een erg goede steekschop waar het goed mee lukt. Robert is een echte Zwitser en heeft een opvouwbaar schepje, zit nog net niet aan een zakmes. Jan slaat met zijn grote bijl hele stukken van de weg mul, waarna Robert het wegschept, en zo lukt het om de Landrover en de Mercedes er langs te krijgen. In veel gevallen is een vrachtwagen lastiger als het om terreinrijden gaat, maar op zulke wegen veel makkelijker. Behalve dan bij de kleine bruggetjes, die we ook op dit traject weer tegenkomen. Dan is het wel even passen en meten.

 

In een klein zijpad zetten we de auto's op een rij om te overnachten. Er komt een groepje kinderen aan die wel grappig zijn. Ze zijn aan het zingen en doen dansjes voor ons. Robert zingt wat Zwitserse schlagers en de kinderen joelen mee. Als beloning geven we ze balpennen en ballons.

We hebben vandaag in 6,5 uur rijden zo'n 60 kilometer afgelegd. Geen recordtijd. Maar we zijn al wel zo ongeveer halverwege Luozi, waar we met een pontje de Congo willen oversteken. Vanaf daar zou de weg iets beter moeten zijn.

De dag erop is het weer hobbelen geblazen. Toch is het geen vervelende route, gewoon avontuurlijk. Wel een aantal bruggen, waar net er voor en erna veel modder is, diepe gaten die weer wat lastiger zijn voor de lagere auto's. Eén brug is voor ons nog een beetje tricky. Smal en kort, maar best hoog en met losse, gammele dwarsplanken die op twee in de lengte geplaatste stalen balken liggen, die ook niet al te dik zijn. Aan de overzijde van de brug is het gemetselde gedeelte waar de stalen balken inzitten ook al afgebrokkeld. Voor de veel lichtere Mercedes en Landrover geen probleem, die tokkelen er zo over. Wij stoppen eerst even en inspecteren de brug. Aan de linkerzijde waar je met je wielen rijdt liggen nog twee lengtebalken, maar die liggen wel los

Aan de ene kant ontbreken wat planken, daar gooien we straks eerst onze rijplaten op


Robert geeft Jan aanwijzingen
Aan de rechterzijde liggen die niet. Daar leggen we twee van onze grote stalen rijplaten over. Daar waar het steen aan de overzijde is afgebrokkeld vullen we een gat op met een dikke steen. Jan springt een paar keer hard op de balken om  de stevigheid wat aan te voelen. Maar 100kg is wat anders dan 3000kg per wiel. Nog even gauw kijken we het riviertje af of er niet ergens een lagere kant is, waar we zo door de rivier kunnen waden. Maar dat is er niet. Volgens de mannen moet het wel kunnen. Natuurlijk is er net voor het bruggetje ook nog een diep moddergat, dat het lastig maakt je precies recht voor de brug te positioneren.

Mariska ziet het al weer helemaal niet zitten en raakt lichtelijk in paniek. Al iets teveel fratsen meegemaakt misschien. Ze gaat aan de overkant staan om de boel op de film te zetten, onder het mom “gelukkig hebben we de film nog”. Robert en Karl geven aanwijzingen hoe te sturen en Jan stuurt hem er over heen. De balken buigen en rammelen, de rijplaten gaan rond staan, maar het gaat allemaal goed, geen probleem. Hopelijk komen er niet meer van zulke bruggen, of nog erger, zodat we helemaal terug moeten.

Onderweg stoppen we nog bij een mooie kleine waterval voor een korte lunchpauze. Karl en Susanne schieten gelijk in het zwempak en liggen al in het water voor we er erg in hebben. Robert heeft er geen zin in, hij zegt dat het water niet echt fris ruikt. Jan komt er ook in zijn zwembroek aangelopen, maar laat hem droog. Hij haalt zijn neus op en constateert hetzelfde als Robert. Af en toe komt je echt een poeplucht onder de neus. Karl en Susanne kan het niet deren. We hopen maar dat ze er niet ziek van worden.

Bij een lange brug die ongeveer zo'n twintig meter boven een wild stromende brede rivier gebouwd is stoppen we eerst even. De weg komt van de heuvel en daalt af naar de brug toe. We lopen over de brug die, zoals de meeste bruggen hier, geen leuningen heeft, maar er dit keer wel solide uitziet. De dames lopen naar de overkant zodat ze de heren kunnen fotograferen en filmen als die over de brug komen aanrijden. Karl's auto staat op de bult vooraan, dan die van Robert en dan de onze. Ze staan met zijn drieën bij Roberts auto te kletsen. Mariska kijkt vanaf de overkant van de brug en ziet Karls auto de bult af rollen, scheef richting brug. Karl is vergeten hem op de handrem te zetten, en de mannen hebben niets in de gaten! Mariska schreeuwt haar longen uit het lijf. Karl kijkt op en ziet zijn auto de bult afrollen richting brug.

Nog nooit zagen we iemand van zijn leeftijd zo hard rennen, Karl Lewis... Jan volgt maar hij ziet al dat Karl in de auto springt en de handrem aantrekt, nog net voor de auto de brug bereikt heeft. Had niemand de rollende auto opgemerkt, dan was hij scheef de brug op gerold en zeer waarschijnlijk over de rand gekieperd, twintig meter lager de rivier in. Er is slechts een klein opstaand randje langs de brug van amper 5 centimeter. Die had de rollende auto niet tegengehouden, hooguit genoeg afgeremd dat hij met een wiel over de rand zou blijven hangen. Je moet er toch niet aan denken. Robert stond na het voorval nog helemaal te trillen. Karl vervloekte zichzelf hardop, zodat Susanne dit niet hoefde te doen. Die stond nog verbaasd met grote ogen te kijken. Allemaal zijn we goed geschrokken. Zoiets is zo gebeurd en het kan iedereen overkomen. Alles is gelukkig goed gegaan.

Karl kan nog net in de auto springen om de handrem aan te trekken en deze bij sturen,
anders was de wagen misschien wel over de rand in de rivier gevallen

We rijden verder en zo'n zes kilometer voor Luozi moeten wij weer voorop rijden. Er moet een overnachtingsplek gezocht worden, en dat is een klusje voor ons. De anderen hebben het bushcampen ook echt te pakken, anders hadden ze in Luozi wel een missiepost opgezocht. We vinden een prachtplekje bovenop een heuvel waar we op een afgeplat stukje goed met de drie auto's kunnen staan. Rondom hebben we vrij uitzicht, met aan de ene zijde op een afstand de machtige rivier de Congo, en aan de andere zijde de mooie groene heuvels. We zitten weer met zijn allen buiten en genieten van de rust, het uitzicht en later de vele heldere sterren aan de hemel. De Melkweg is weer goed te zien. We denken nog weer even aan de gorillaman die we vandaag in een klein bergdorpje onderweg gezien hebben. Wegens een lichamelijke afwijking kon de man alleen op handen en voeten lopen, precies als een gorilla, met gestrekte rug en zijn kont omhoog. Erg triest natuurlijk. 

We kunnen Luozi zien liggen, zes kilometer hemelsbreed, tien kilometer over de weg. Als we de volgende morgen het dorp inrijden worden we direct door politie of militairen (hebben allemaal een camouflagepakje aan) aangehouden. “Waar bleven jullie zo lang?” “We hebben twee dagen op jullie gewacht!” Aha, ze hebben dus een telefoontje gehad dat we er aan kwamen. Robert en Karl hebben gisteravond nog een tijdje zitten discussiëren of ze zich wel zouden gaan melden bij de immigratiedienst in Luozi. Robert wilde dat eigenlijk niet. Kan alleen maar ellende geven. Geen slapende (in Afrika is dat letterlijk) honden wakker maken. Gewoon doorrijden naar de grens, daar hooguit wat trammelant krijgen, maar het ergste dat ze daar kunnen doen, is je er subiet uitzetten, en dat is dan precies wat je wilt, Angola in. Zij hebben immers dat visum al. Maar goed, die keuze wordt hen nu ontnomen. We moeten allen mee naar het kantoor van de immigratiedienst, dat op een groot ommuurd terrein ligt met meerdere lage gebouwen, en gras en een paar bomen in het midden.


Onderweg naar Luozi
Het kantoortje waar we in moeten moet eerst schoongeveegd worden voor  we er in mogen. Er komt een flinke bult vleermuizenmest uit. Het stinkt dan ook behoorlijk daarbinnen. De redelijk grote, erg sjofele ruimte is door latten met zeil opgedeeld in twee kantoortjes. Alle passen worden ingenomen, van het formulier waar de Alpenvrienden mee de grens zijn overgekomen worden kopieën gemaakt. In het dorp helemaal, want de immigratiedienst heeft natuurlijk geen kopieermachine. Er wordt behoorlijk theater gemaakt, in het Frans natuurlijk. Het doet ons altijd denken aan Louis de Funes. De mensen zijn, of doen alsof ze erg kwaad zijn dat de Alpenlanders zonder visum het land in zijn gekomen. Er wordt gebeld met Dolisie, en we horen regelmatig het woord “fraude” vallen in het Frans. Jan zegt tegen Robert dat het waarschijnlijk Prins Carnaval was die het formulier heeft uitgegeven. Robert lacht, en dat kunnen de beambten niet erg waarderen.

Ook wij twee moeten in het “kantoortje” komen. Ons wordt gezegd dat onze papieren in orde zijn. Wel moeten we nog even een onzinformuliertje invullen met precies de vragen die we ook bij aanvraag van het visum hebben ingevuld. Of we daar ook even 5000,- franc per persoon voor willen betalen. “Nee, dat willen we niet! We hebben al 100 US dollar per persoon voor een visum betaald, dit formuliertje is niet nodig” zeggen we. De man houdt vol van wel. Klootzak. We proberen er onderuit te praten maar dat lukt niet. Normaal hadden we stennis gemaakt of zouden we gewoon naar buiten zijn gegaan, maar nu ligt de situatie even anders. We willen ze niet nog kwader maken. We vullen het papiertje in en betalen. Grrr. De man zegt dat we weg kunnen, maar we zeggen dat we niet zonder onze reisvrienden gaan. Hij snapt er niks van. We proberen het nogmaals uit te leggen. Wat kunnen zij er aan doen, als men in Dolisie en aan de grens een fout maakt? Hoe kun je dat als vreemdeling nu weten? Het heeft allemaal geen zin.

De man zegt dat de berglanders terug moeten rijden naar Dolisie, en dat ze daar weer over de grens worden gezet. Heftige discussies natuurlijk: “Dat is twee dagen rijden, de grens naar Angola is maar één dag.” “We kunnen niet terug Congo Brazzaville in, omdat dat visum afgestempeld is. Het visum voor Angola is nog wel geldig.” “Wimpel de fouten die jullie zelf maken niet af op de slachtoffers er van.” Dat soort argumenten. Het helpt allemaal niets. Wij twee zitten op een bankje in de ruimte buiten het kantoor, maar vanwege de zeilwanden en de open bovenzijde krijgen we alles natuurlijk goed mee.

Dan horen we ineens Karl enorm tekeer gaan: “Ik ben een oude man, ik wil dit allemaal niet, ik kan dit niet meer, ik ben gewoon een toerist, ik wil door naar Angola, enzovoort”. Hij jankt het uit. Geschrokken kijken wij wat er in het kantoor gaande is. Karl loopt rood aan en grijpt naar zijn hart. Iedereen zit verschrikt te kijken. Karl moet naar buiten in de frisse lucht, onder een boom in de schaduw. Als ze ons passeren vragen we gauw even in het Duits aan Susanne: “Ist es ernst oder nur Schauspiel?” “Nur Schauspiel” antwoordt Susanne vlug. Pffff, gelukkig, het zal toch maar echt zo zijn. En dan hier, in dit land! De dichtstbijzijnde defibrillator hangt waarschijnlijk zo'n 1000km verderop. 

Het is erg goed gespeeld. De beambten trappen er in, en ook Maria en Robert waren geschrokken. Buiten bij de boom behandelt Susanne Karl met professionele apparatuur, bloeddrukmeter en dergelijke. Ze is verpleegkundige van beroep, en ze hebben die dingen gewoon bij zich. Dan vraagt Karl of we voor hem kunnen staan, zodat hij uit het zicht van de beambten is. Dan hoeft hij niet blijven toneel te spelen, kan hij zijn ernstig kijkende gezicht even rust geven en kunnen we even overleggen. Het laatste wat die beambten willen is dat er hier straks een dooie blanke zonder visum voor de deur ligt. Karl gaat in de auto op bed liggen. Robert, Maria en wij praten nog wat met de beambten. Die zijn ineens voor rede vatbaar. “Ja we moeten wat zien te regelen”, zeggen ze. Ze willen proberen dat we door kunnen naar de grens met Angola, maar de chef hier zegt dat hij dat niet mag beslissen, of beter gezegd, hij wil de verantwoording niet nemen. Hij moet eerst goedkeuring van hogerhand hebben. We wachten en wachten maar. We waren hier om ongeveer 9:15 uur, en het is inmiddels al 14:00 uur geweest. Ondertussen spelen we wat met de kinderen buiten, die zich prima kunnen vermaken met een oud fietsenwiel die ze met een stok voortdrijven. Ook zijn er een paar ventjes die een koppelingsplaat van een vrachtwagen aan een touwtje hebben, waar ze grappige dingen mee kunnen. Jan probeert het ook, maar het is niet makkelijk, de kinderen lachen hem uit.

Dan komt een beambte met nieuws. Karl, Susanne, Robert en Maria moeten vannacht overnachten bij de missiepost, en morgen krijgen ze allebei een beambte mee in de auto die hen begeleidt tot Matadi, waar ze eerst naar de immigratiedienst moeten, waarschijnlijk om alsnog een visum te halen, en dan worden ze direct de grens overgezet in Songololo. Dat klinkt goed, eindelijk een oplossing. En wij gaan natuurlijk met hen mee. De missiepost heeft niet zo'n groot terrein, het is even passen en meten voor we allen een plekje hebben en verder niemand in de weg staan. We willen graag nog even onze watertank vullen, maar ze hebben hier alleen water uit de Congo. Zelfs de Afrikanen koken het eerst af voor ze het drinken, en dat wil wat zeggen, een sterk sapje dus. Lijkt ons geen goed idee. De anderen van ons convooi douchen wel met dit water, maar ook dat laten we aan ons voorbij gaan. We zitten hier aardig aan het einde van de Congo, en heel wat dorpen en steden lozen er in, waaronder beide hoofdsteden Brazzaville en Kinshasa. We gaan liever niet stinkend dood, en we hebben gisteren nog gedoucht van ons eigen schone water, dus slaan vandaag over. Met zijn allen lopen we wat door het dorp en wisselen geld, ze hebben hier Congolese franken, geen CFA's. We doen wat inkopen, waaronder bier, dat hier in grote flessen van 720ml zit. Niet erg.

's Avonds lopen wij met zijn tweeën nog wat door het dorp en naar de oever van de Congo. Er is geen stroom in Luozi, en slechts enkelen draaien een generatortje. Het is stikdonker in het dorp, alleen wat lichten van brommertjes, auto's rijden er praktisch niet. In of rond de huizen is het vuurtje van het avondeten te zien, en hier en daar een olielamp. Aan de waterkant liggen wat pirogues, uit één boomstam gehakt, en op de kant wat roestige rompen van grotere schepen. Er staan wat meisjes te dansen, ze hebben nogal lol. Wij dansen even met ze mee, maar het is te warm voor die gein. Bij de missie drinken we nog wat samen met de anderen, en dan bijtijds naar bed, morgen om 8:00 staan de verplichte reisbegeleiders er al, is tenminste de bedoeling.


Pirogue aan "the mighty river Congo"

ZONDAG 7 OKTOBER 2012, een ongelukkige dag
Om 8:00 uur 's morgens staan wij met drie auto's als spic en span buiten de poort, maar al wat komt, geen mannen van de immigratiedienst. En dat al wat komt is veel, zeker veertig kinderen en wat volwassenen. Even vermaken we ons nog wel. Robert heeft de radio aan en we dansen wat met de kinderen. Ook de “oude” Karl die gisteren nog zowat een hartaanval had. Jan geeft aardrijkskundeles op de wereldkaartsticker op onze auto. De meesten weten niet waar hun eigen land ligt of wat de buurlanden zijn, ook de volwassenen niet. Na een uurtje rondhangen komen eindelijk de mannetjes van de immigratie. Maar, zeggen ze, we moeten nog wachten op de chef. En dat duurt en duurt, we worden er simpel van. Dan komt de chef ook. Hij moest nog een of ander schrijven opstellen dat de immigratiejongens mee moesten nemen. Hadden ze gisteren de hele dag de tijd voor, maar nee, dat moest vanmorgen dus nog.

Het is al tien uur geweest als we eindelijk vertrekken. Robert heeft een immi-mannetje in de auto en omdat ze maar een tweezitter hebben zit Maria met het andere immi-mannetje bij Karl en Susanne in de auto. Het is slechts een heel kort stukje tot het pontje. Het pontje is net groot genoeg dat er 2 personenauto's en één vrachtwagen gelijk mee kunnen. Vóór ons zijn ook al wachtenden. Robert kan met de eerste overgang mee. Dan is het bijna twee uur wachten tot het pontje terug is om de Mercedes Sprinter en onze auto mee te nemen. Eigenlijk stond er nog een auto voor ons te wachten, maar de immigratiemannetjes hebben geregeld dat wij voor mochten. In die twee uur lopen we ons wat te vervelen, hoewel er genoeg gekkigheid te zien is. Mannen die aan de rand van het water hun brommers wassen, vrouwen die de was doen, mensen die zichzelf wassen. Maar we raken er al aan gewend. Jan pakt zijn hengeltje, en vanaf een drijvend ponton probeert hij wat te vangen voor het avondeten (maar ja, wil je dat eten, uit zo’n vieze rivier? Mariska in ieder geval niet!) Hij heeft slechts een stuk ui als aas, dus een succes wordt het niet. Hij heeft een hele box vol met prachtige nepvliegjes, blinkertjes en lokvisjes die prachtig bewegen met hun staart als ze door het water worden getrokken. Maar dat spul werkt op zicht en niet op geur, en in de troebele wateren van Afrika vang je daarmee alleen wat als je dat kunstaas precies op de kop van een vis weet te gooien. Zelfs een heftig draaiend blinkertje vangt geen spatje zonlicht om te weerkaatsen. En met al die wassers langs de kant blijft de vangst dan ook beperkt tot wat stukjes linnengoed.


Dit is wat je ziet als je het pontje opgaat. De platen onder water zijn twee losse platen,
dus niet één geheel, zoals dat de plaat die aan de boot vast zit.
Dan kunnen wij aan boord. Het water staat dusdanig laag dat het pontje niet tot aan de oever kan komen, dan zou hij vastlopen op de bodem. Ze hebben wat stalen oprijplaten in het water gegooid, zo'n 20 cm onder het oppervlak. De randen van de platen zijn lastig zichtbaar in het troebele water. Je moet er niet naast rijden! Ze manoeuvreren het pontje voor de platen en laten met een kabelconstructie de oprijplaten van de boot op de onder water liggende platen zakken.

De opgang is nog redelijk steil, maar gelukkig kunnen ze het pontje er aardig recht voor bewegen. Voor de zekerheid in 4x4 laag rijden we langzaam het pontje op, dat vervaarlijk scheef helt als we erop rijden, maar eenmaal in het midden op de pont staat het spul aardig in balans. Omdat de auto's dwars op de pont moeten staan, moet hij nu een stukje verder manoeuvreren zodat de plek voor Karl en Susanne recht voor de oprijplaten komt te liggen.

Ook zij rijden er zonder brokken op, en dan wordt  het pontje nog volgepakt met oude mannetjes, jonge moeders met kinderen op de rug en veel bagage. Vooral veel manden en “netten” gevlochten uit een grassoort, volgepropt met pluimvee, vooral kippen, eenden en parelhoenders.

De poten en vleugels steken aan alle kanten door de open manden. Mensen lopen er langs en stappen er op. De beesten kakelen het uit. Het is allemaal geen fijn gezicht.

Schandalig vervoer van kippen

 

 Dan een hoop geschreeuw. Het is van een varken dat de boot op wordt gesleept. Nee, dit is niet bepaald het pontje naar Texel. We tokkelen rustig naar de overkant, waar het uitladen in tegenovergestelde richting net zo gaat als het inladen. We hebben Karl onze camera gegeven zodat hij ons kan filmen als we van de pont afkomen. We hebben hem gefilmd toen we er op reden. Helaas staan er weer militairen die moeilijk doen. Robert heeft al met ze aan de stok gehad omdat hij foto's wilde maken en hij waarschuwt Karl voorzichtig te zijn. Helaas. Het is altijd wat met die militairen in deze landen. Zelfs zo'n stom pontje zien ze als een strategisch punt. Die militairen lopen hier altijd rond te hangen en moeilijk te doen met hun geweertjes, maar als er ergens echt stront aan de knikker is kunnen ze het niet aan en moet de VN ingrijpen.

In ditzelfde Congo, aan de grens met Rwanda waar het nu op dit moment echt hopeloos is en afgelopen week al weer tweehonderd doden gevallen zijn, zit de grootste VN-missie van het moment, 20.000 soldaten. Laten ze daar gaan helpen, hier is niets aan de hand. Ze weten het verschil niet tussen toeristen en terroristen (het is natuurlijk ook maar een paar letters). Het is inmiddels al weer middaguur geweest als we allen aan de overkant staan. En we hebben nog best een stuk te rijden vandaag. Het zand/gravel pad door de heuvels is nog zo'n 100km en iets beter dan het vorige. Dan is het nog zo'n 140km asfalt tot aan Matadi.

We hobbelen probleemloos verder, Alpenfreu(n)de voorop, wij als bezemwagen. Bij het asfalt zijn we ze echter snel kwijt, ze hebben behoorlijk de sokken er in. Het is net begonnen te regenen, en we zeggen nog tegen elkaar, oppassen, al die auto's hier lekken olie, dat kan met de eerste regen wel eens glad worden. Het asfalt is aardig samengeperst door het hete weer en zwaar verkeer. We rijden zo ongeveer 20km tot Jan bij een afdaling met onderaan een flauwe bocht wat wil bijremmen. Hij zegt dat het lijkt dat de remmen het niet goed doen. En voor we het beseffen zitten we al in een flinke slip. De wagen verminderd niks geen vaart. De regel om de koppeling in te trappen als je in een slip komt, zodat de wielen weer grip kunnen krijgen, is hier bergafwaarts niet verstandig, dan gaat het nog harder. Eerst dreigen we naar rechts de weg af te glijden, Jan stuurt wat tegen en probeert de auto op de weg te houden, maar de weg maakt al een lichte buiging naar rechts.  Dan glijden we met een best vaartje, zo'n zestig kilometer per uur, links van de weg af. We hebben geen idee hoe de voorwielen nog ingestuurd staan. Naast de weg is nog een berm van zo'n drie meter breed, maar daar schieten we schuin over en we raken onder een gelukkig niet te grote hoek de drie meter hoge zand/steenwal langs de weg. Een flinke klap. Alles wat achter en naast ons lag, zoals fototoestellen, filmcamera, waterfles etc. ligt nu op het dashboard tegen de volledig vernielde voorruit. De hele cabine ligt vol glas, zand en stenen. We vragen eerst geschrokken aan elkaar of alles goed is. Dat lijkt zo te zijn. Hier en daar wat pijn. Mariska heeft wat schrammen, maar haar kant, de bijrijders kant, is gelukkig ongedeerd. Jan zit knel achter stuur, dat met het dashboard en de linker raamstijl helemaal naar binnen is gekomen. De linker deur is in een scherpe knik naar binnen gevouwen. Zijn ribben doen flink zeer vanwege de deur die er in geknald is. Het deurraam ligt in duizenden stukjes overal. Luid sissend horen we alle lucht uit de ketels weglopen, er zijn leidingen kapot. Wat een chaos!

Mariska springt uit de auto, en Jan weet zich ook met veel moeite achter het stuur vandaan te wringen om via de bijrijderszijde naar buiten te gaan. Dit is echt #@$%! klote! Jan schaatst wat over het asfalt, net een ijsbaan, alsof het flink geijzeld heeft, maar het is ruim dertig graden. We vragen ons af of dit nog weer goed komt. De rijcabine ziet er beroerd uit, het woongedeelte is niet beschadigd. Alleen een krom scharnier van de linker bagageklep. Dat is makkelijk weer te richten. Je wilt nu nog niet horen dat je “geluk” hebt gehad. We zijn over de baan van het tegemoetkomend verkeer geschoten, maar gelukkig waren er geen tegenliggers. Ook zijn er langs deze weg diepe afgronden, stel je voor dat dat net hier was. Maar echt geluk was als het niet gebeurd was. Wat nu? Eerst probeert Mariska de anderen telefonisch te waarschuwen, maar helaas hebben we hier geen bereik. Hoe zal het hen vergaan? Zij reden nog veel harder dan ons. Maar met die lichtere wagens is het makkelijker. Berg af hoeven zij niet veel bij te remmen. Toch hopen we dat zij er niet ook ergens af liggen.

Jan inspecteert verder de schade. De dikke stalen bumper is als een luciferhoutje haaks naar achteren geknikt. De cabine is ontzet en staat er scheef voor. Zelfs aan de bijrijderskant sluit de deur niet meer helemaal aan. Bij de wielophanging is de bovenste linker bladveer finaal doormidden geknapt, en van de tweede bladveer, is de krul die normaal om het bevestigingsoog van de eerste bladveer zit helemaal rechtgetrokken. De vooras staat er scheef onder. De wielen stonden blijkbaar naar links gedraaid toen we de wal raakten, waardoor het linker wiel in de wal heeft gehapt, en zo met een ruk de vooras een centimeter of tien aan de linkerzijde naar achteren heeft getrokken. Hierbij heeft de stuurstang de pitmanarm ook met een ruk naar achteren getrokken, en zo te zien is de sectoras in het stuurhuis, waar de pitmanarm aan zit, flink verbogen. Alle stuurbekrachtigingsolie is er al uitgelopen. Het ziet er niet best uit. En we staan hier nog erg gevaarlijk ook, in een flauwe bocht met die gladheid. Er komt een vrachtwagen met oplegger de heuvel af. Die kent het asfalt hier, want hij rijdt zachter dan stapvoets. Zo'n tweehonderd meter terug is een klein dorpje. Er komen al allerlei mensen aangelopen. Ze staan er bij te lachen, en zelfs nu kunnen ze het niet laten om bij ons te bedelen, vooral om sigaretten, onderwijl foto's makend met hun mobieltje. Het is maar goed dat we geen pistool binnen handbereik hebben...
 
Voor alle foto's klik op:
Foto's ongeluk

Gelukkig zijn ze niet allemaal zo. Een jongen neemt Mariska mee naar de andere kant van het dorp. Daar moet ze een heuveltje op klimmen en zo heeft ze telefoonbereik. Ze belt Robert op zijn mobiele Zwitserse nummer, maar er wordt niet opgenomen. Dan maar een sms-je, hopen dat ze die ontvangen. Als Mariska terug bij de Daf is, stopt het ook met regenen. Het zonnetje komt er weer door en het asfalt is in een mum van tijd weer droog, en heeft weer grip. Er gaat van alles door je heen. Hadden we nu maar onze gebruikelijke middagpauze gehouden tijdens de regen, dan was er niets gebeurd. Maar omdat er vanmorgen zoveel tijd verklooid was, reden we nu zonder te stoppen door achter de immigratie-mannetjes aan. Maar het heeft natuurlijk geen zin om een ander op de kop te geven. We hadden gewoon eerder het extreem gladde asfalt moeten herkennen. Maar ja, in Kameroen en Gabon hadden we in de stromende regen soms zoveel bochtige asfaltwegen gereden, en was er niets aan de hand. We dachten dat we nu met 20km per uur zachter dan normaal al voorzichtig genoeg deden, maar helaas. En eenmaal in de slip, is er weinig houden meer aan, je hebt maar enkele seconden. Voordat je merkt dat je slipt is het eigenlijk al te laat. Misschien dat iemand met meer ervaring de situatie had kunnen redden, en achteraf denk je alleen maar, “had ik maar zus of zo gereageerd”. Heeft allemaal geen zin, achteraf kijk je een peerd in zien gat.


Kalmerende bonbons
Een paar knapen leggen takkenbossen neer op straat, zoals gebruikelijk is in Afrika om aan te geven dat er een voertuig met pech staat. Hoewel we niet op de weg staan, is dat wel zo prettig, hopelijk remmen de auto's dan wat. Maar nu het asfalt weer droog is, rijden ze weer als idioten, we moeten echt met gele hesjes wapperen om ze iets te laten afremmen. Mariska houdt een auto richting Matadi aan en zegt dat als ze toeristen langs de weg zien staan, ze die terug moeten sturen. Na een tijdje komen Karl en Susanne aanrijden, met de immigratiechef. En een tijdje later ook Robert en Maria. Hun oppasser is in Songololo gebleven zo'n 45 kilometer verderop waar ze tevergeefs op ons gewacht hebben. Ze staan er natuurlijk ook geschrokken bij te kijken en vragen ons wel tien keer of alles goed is. Behalve met morele steun kunnen ze ons helaas niet veel helpen. Van Susanne krijgen we een “Notfall bonbon”. Een kruidig snoepje waar je rustig van wordt. Ze kijkt nog eens naar de schade, en geeft ons dan het hele blik, hebben we wel nodig, zegt ze. Erg aardig. Van Robert krijgen we tien liter benzine die hij bij zich heeft voor zijn generator. Dat kunnen we in de motor gooien, zodat we morgen met de motor hulp kunnen halen in Songololo of Matadi. Verder kunnen ze helaas niet voor ons betekenen. Ze moeten verder van de immigratiemannetjes, ze mogen geen dag te lang in DRC blijven. En ze willen voor het donker in Matadi zijn. We nemen nogal wat emotioneel afscheid, iedereen is bedroefd dat het zo gegaan is. We hopen elkaar in Zuid-Afrika weer te zien, maar als we naar het hoopje ellende voor ons kijken, lijkt het daar niet op.

We zetten voor de zekerheid nog onze gevarendriehoek een eind voor de auto neer, leggen wat extra takken op straat en hangen een lichtgevend hesje op de voorruit. We staan dan wel een meter van de weg af, maar een prettige plek is het niet. Er rijdt voornamelijk vrachtverkeer, en die jakkeren als idioten voorbij. We gaan naar binnen. We zijn erg vies, maar douchen is er niet bij. We hebben niet veel water meer, dat hadden we immers in Matadi willen bijvullen. En we hebben geen idee hoelang we hier nog moeten staan. We wassen ons wat vluchtig met een waslap en gooien wat handdoeken op bed, zodat ons beddengoed niet zo smerig wordt. Er klopt een man op de deur. Of we brood willen. Dat is aardig, dat willen we wel. Hij zegt dat een broodje 200 franc per stuk kost, en dat hij het wel gaat halen in het volgende dorpje, waar hij toch heen moet. We geven hem 1000 franc voor vier broodjes, 200 franc mag hij houden.

We wachten en wachten. We eten een Snickertje en gaan maar naar bed. “Die man komt niet meer terug” zeggen we tegen elkaar. “Blij met zijn 1000 franc”. Na een paar uur wakker liggen, slapen lukt niet, staat er toch iemand voor de deur te roepen: “Mister, pain!” De man staat netjes met de broodjes voor de deur, en trots laat hij zijn liefje aan ons zien. “My love” zegt hij met het enige Engels dat hij kan, en hij kust de dame op de wang. We bedanken hem vriendelijk en zeggen dat we erg moe zijn en graag willen rusten. Vrolijk gaan ze weer verder. Je kunt je toch best vergissen in mensen. Het brood is voor morgenvroeg. We hebben nu echt geen trek. De hele nacht liggen we wakker, luisterend naar de langs gierende vrachtwagens. Gelukkig blijft het droog. 

Door  de klap is ook het bagageluik
open gegaan.
 

MAANDAG 8 OKTOBER 2012, 17 kilometer rijden
Als het de volgende morgen zo omstreeks 5:30 uur licht wordt, zijn we er al uit. Jan heeft nagedacht hoe het nu verder moet, en wil proberen de stuurstang met de stelschroefdraad die er op zit langer te draaien, zodat het stuur weer iets naar rechts kan worden gedraaid. Dan proberen we de auto naar een betere plek te rijden, of als het lukt zelfs naar Songololo, om te kijken of we daar hulp kunnen krijgen. Als we uitstappen zien we kleine kinderen met stukjes rode reflector lopen. Het blijkt dat  een (vracht)wagen vannacht finaal onze gevarendriehoek aan flarden heeft gereden. Des te meer reden om hier weg zien te komen.

 
Jan probeert de verstelbare stuurstang langer te maken, zodat we hopelijk weer iets
kunnen sturen.
Het sleutelen gaat nog niet zo makkelijk. Mariska heeft slechts een schaafwondje en wat blauwe plekken, maar Jan heeft flink last van zijn ribben waar de deur in gevouwen is. Voor de zoveelste keer gekneusd of gebroken? In ieder geval wennen ze er niet aan. Ook is het moeilijk om bij de stuurstang te komen, omdat de auto strak tegen de wal aan staat, en de cabine aan die zijde een stuk compacter is geworden. Gelukkig kan die nog wel kantelen, en liggend onder de auto kan Jan er ook net bij. Mariska geeft het gereedschap aan. De stuurstang zit goed vast. Dat is in dertig jaar nog nooit los geweest. Het zijn dikke kroonmoeren van maatje 36 die los moeten, en de spieën van de kroonmoeren zitten vastgeroest. Het neemt een halve dag in beslag, maar dan is één zijde van de stuurstang los. Nu moet het uiteinde met schroefdraad nog zover mogelijk naar buiten gedraaid worden om hem te verlengen. Ook dat zit flink vast, en kracht zetten met gekneusde (?) ribben is niet fijn. Met veel kruipolie en veel gevloek lukt het toch.

In de loop van de middag kunnen we de wielen iets naar rechts draaien om zo hopelijk van de wal weg te kunnen rijden. Nu nog hopen dat we voldoende luchtdruk kunnen krijgen om de remmen te lossen. Jan wrummelt zich met veel moeite achter het stuur. De motor start direct, en de drukmeters lopen op. Bij 4,5 bar begint de boel weer luid te sissen, maar het is genoeg om de remmen te lossen. De lage gearing werkt niet, ook waarschijnlijk vanwege luchtlekkage. Dat is jammer, want dat maakte het wegrijden uit de berm met greppel makkelijker. Schakelen lukt ook amper, de pook zit helemaal strak tegen de motortunnel gedrukt. Het lukt Jan om hem in de één te drukken, maar hij vliegt er zo weer uit. Vast houden dus. Met flink wat gas komt de Daf van zijn plek. Jan manoeuvreert hem op het asfalt. Zo'n driehonderd meter verderop heeft Mariska een goede vlakke plek gezien iets verder van het asfalt af, langs rechte weg, veilig dus. Daar tokkelt Jan nu heen. Als hij remt, blijft het pedaal op de bodem vast zitten, en moet hij proberen om het met zijn hand weer omhoog te trekken, wat met gekneusde ribben in een te krap geworden cabine erg moeilijk gaat. Met de handrem remmen dus, hard gaat het toch niet. Hij bereikt de plek, en we ruimen daar alle losslingerende spullen weer een beetje in. 

Jan inspecteert de boel nog even. We besluiten om verder te rijden naar Songololo, 45 kilometer verderop. Volgens Robert en Karl is dat een wat groter dorp waar we ongetwijfeld hulp kunnen krijgen. Als we met een vaartje van 10 à 20 kilometer per uur zo doorsukkelen moeten we er over een drie à vier uur zijn, dat is haalbaar. 

We krijgen nog een sms-je binnen van Robert. Ze zitten in Matadi en moeten morgen voor vier uur het land uit zijn. Of ze voor ons een monteur of een sleepdienst moeten bellen. We kunnen ze niet te pakken krijgen, want we hadden graag één van hen met de auto achter ons aan rijden met knipperende lampen, zodat achteroprijdend verkeer in de gaten heeft dat er iets langzaams voor  hen rijdt. Onze knipperlichten doen het niet, de zekeringkast en knipperlichtautomaat zitten aan de linkerkant tegen het plaatwerk, en liggen dus in de kreukels. We rijden maar gewoon langzaam verder. Mariska hangt uit het raam wapperend met een fel calamiteitenhesje, om achteropkomend verkeer te waarschuwen. Gelukkig rijdt hier niet veel verkeer. Jan heeft alle moeite om de Daf over de weg te sturen. De stuurbekrachtiging werkt niet meer, en er zitten steeds vaste stukken tijdens het draaien, waardoor we van rechts naar links zwalken, nog wel net op onze eigen rijstrook. Het lukt ook nog om hem in de tweede versnelling te drukken, maar hard moet het niet gaan, we kunnen alleen remmen met de handrem. En zo tokkelen we zwaar gehandicapt heuveltje op heuveltje af. Er zitten veel bochten in de weg. We worden beroerd als we er aan denken als we er daar afgevlogen waren. Je kijkt soms zo honderd meter naar beneden. Gelijk de eerste bocht die we al doorkomen gaat daarna over een brug hoog over de rivier, zonder leuningen of vangrail natuurlijk. Als we er daar toch afgeschoten waren, brrr.

Het sturen gaat steeds zwaarder, of er stukken afgebroken zijn in het stuurhuis, waar Jan doorheen moet trekken. Plotseling, na 17 kilometer hebben we ineens helemaal geen stuur meer. Een knak, en Jan kan zo het stuurwiel eindeloos zonder weerstand ronddraaien, en we rijden licht bergafwaarts in de richting dat de wielen nog stonden. De weg loopt flauw naar rechts, dus we rijden de linker weghelft op. Jan trekt gauw aan de handrem, en zo blijven we dwars op beide weghelften staan. Oei, ook geen ideale situatie. En hoe komen we hier nu weer weg zonder stuur? Er komt een vrachtwagen van tegenovergestelde richting aan. Mariska wappert hard met het hesje en gelukkig doet de treinhoorn het nog. De vrachtwagen blijft ruim voor ons stilstaan. De chauffeur en al zijn medereizigers (de cabines zitten hier altijd helemaal vol met mensen en indien mogelijk het laadgedeelte ook) springen er uit, en helpen ander verkeer tot stilstand te brengen. Mariska springt er ook uit en ook Jan weet zich weer met moeite achter het stuur vandaan te wringen. Hij bekijkt wat er aan de hand is. Het blijkt dat de hele sectoras waar de pitmanarm aan vast zit finaal door midden is gebroken. Die as is van 50mm massief staal! De stuurstang ligt met de pitmanarm en het stompje as op de grond, de andere zijde van de stuurstang nog aan de vrachtwagen vast. Jan knoopt het ding vast met een touwtje en gaat weer achter het stuur zitten. Mariska en de mannen gooien dikke stenen achter of voor een voorwiel. Jan laat de auto er langzaam tegenaan lopen, waardoor de wielen zich in de gewenste stand draaien. Door dit vaak te doen weten we de auto in de brede veilige berm te manoeuvreren. Het verkeer kan er weer langs, en we bedanken de mannen voor de hulp.

Maar nu wordt het lastiger. We staan dus nog steeds in de middle of nowhere. Slepen gaat nu ook niet meer, minstens moet de voorkant opgetild worden om de auto naar Songolo of Matadi te vervoeren, maar beter is nog op een dieplader. Hoewel, daar zonder stuur op te rijden wordt ook nog lastig. En dan erbij, we zitten notabene in Congo Kinshasa. Niet bepaald een geschikt land met goede voorzieningen om een vrachtwagen af te laten slepen. Dat is waarom je zoveel reparaties uitgevoerd ziet worden langs de weg, of als de vrachtwagen het niet meer waard is, dat ze de wagen gewoon achter laten. Lekker vooruitzicht. We zijn wel lid van de ANWB, maar of dat iets helpt... in ieder geval geen gele praatpaal te zien hier. We staan pal voor een compound van een familie, met zo'n drie kleine huisjes. De mannen komen even kijken wat er aan de hand is. Ze kunnen alleen hun eigen Congolese taal, Kikongo of zoiets. Ze zijn wel erg aardig en helpen Jan een beetje, voor zover dat kan. Jan repareert eerst het scharnier van de bagageklep, zodat deze weer dicht en op slot kan. Dan begint hij aan het los sleutelen van het stuurhuis. Die klus krijgt hij vandaag niet meer geklaard, het wordt al donker. Honger hebben we niet, maar we eten gedwongen toch wat brood, om wat energie binnen te krijgen. Dat hebben we morgen hard nodig. 

Als het weer licht is, staan we de volgende morgen gelijk op. Slapen lukte toch niet echt. Het lukt Jan om het circa 60 kg zware stuurhuis los te krijgen. Met een plof valt het ding in het zand op de grond. Met moeite vanwege de zere ribben weet hij het ding achterop de motor te knopen. Een plankje eronder en een sjorbandje er omheen, en het lukt. Hij wil met het stuurhuis naar Songololo of als het moet naar Matadi. In eerste instantie om te kijken of we een dieplader kunnen regelen, en anders op zoek naar een zelfde stuurhuis, zodat die eronder kan, en we weer rustig naar Songololo of Matadi kunnen tokkelen, om daar te proberen de vrachtwagen verder te repareren. Mariska blijft in de wagen, deur op slot en maar een beetje boekje lezen en verslag schrijven totdat Jan terug komt. Afwassen of koken gaat niet, we moeten nog steeds spaarzaam zijn met water.

Jan tuft met de motor en de klomp staal achterop eerst naar Songololo. Nou, daar had ie wel wat meer van voorgesteld. Het is echt een klein gehucht. Een paar hutjes, een marktje en wat cafés. Geen garage. Wel staat er een wrak van een civiele uitvoering van onze Daf in het dorp. Jan kijkt er onder of dat stuurhuis hetzelfde is, maar hij is anders. Mannen die er omheen staan zeggen dat hij meer kans maakt in Matadi, of beter nog in de hoofdstad Kinshasa. Kinshasa is driehonderd kilometer de andere kant op, dus nu even geen optie. Matadi is nog ruim honderd kilometer verder. Matadi dus maar. Het is niet prettig motorrijden met een gekneusde of gebroken ribben, wat zal het zijn? Zeker niet met een klont staal die je met één hand achter vast moet houden om zeker te weten dat die niet los rammelt.

 
Jan heeft het stuurhuis onder de wagen weggesloopt en probeert
in Matadi, 100 km verderop, daar een andere voor te vinden.

Matadi is een grote stad, zo'n 300.000 inwoners. Het is gebouwd tussen de bergen, dus vol met smalle steile stoffige straatjes. De meeste gelukkig wel verhard, maar erg ruw veel gaten en putdeksels en gootafdichtingen ontbreken geheel. Oppassen dus. Het is erg druk op straat. Veel opstoppingen, en als blanke moeten ze weer van alles van je. Maar Jan heeft de kop er nu zeker niet naar staan. Het is vloeken en tieren geblazen. Vooraan in Matadi staan aan de linker kant een paar oude Daf's weg te rotten. Jan stopt er om te kijken naar het stuurhuis. Die is weer anders. De onze is blijkbaar typisch voor de militaire 4x4 uitvoering. Wel vind hij er al direct een goede deur. Hij wil graag wat met de mannetjes die er bij hangen overleggen, maar ze zeggen dat ze alleen maar op die wrakken passen. De baas is er morgen weer. Maar ze zeggen dat er genoeg onderdelen in Matadi te krijgen zijn. Zelfs een voorruit moet geen probleem zijn. Dat klinkt al beter. Jan rijdt verder, praktisch de hele stad door, maar vindt geen echte garage. Het zijn allemaal kleine hutjes of zeecontainers met mensen die wat raak knoeien, of juist mis knoeien. Ze hebben amper gereedschap, laat staan een dieplader. Na een uur in de hitte te hebben rond gebromd, is hij het behoorlijk zat. Vanwege de steile straatjes en te weinig kracht kunnen zetten vanwege de ribben is hij met die zware klont staal al een paar keer bijna omgedonderd als hij wilde draaien of wat vroeg aan iemand. Op- en afstappen gaat haast niet. De motor is al hoog van zichzelf, en slinger dan je been ook nog eens over dat stuurhuis heen. En de iedereen die kijkt, maar niemand die helpt.

Op een gegeven moment vraagt hij bij een auto onderdelenshopje of er niet een dieplader is in de stad. De mannen halen hun schouder op, maar dan springt er eindelijk één op die wat weet. Hij zegt dat Jan hem moet volgen. De man springt in een taxi en Jan scheurt er achteraan. Hij brengt hem naar een groot bedrijfsterrein. Sotraco, staat er op de grote poort. Vraag hier maar, zegt de man. De taxi wil natuurlijk voor één kilometer weer een vorstelijk bedrag, en deze keer heeft hij geluk, Jan heeft geen zin in gezeur. 4000 CFA, een dagloon voor de meeste Congolezen. De gids gaat mee naar binnen. Ze zitten in een keurig koel kantoor, en worden door de mensen gewezen op een paar stoelen waar ze moeten wachten. Het hulpje legt uit wat Jan wil, maar er wordt niet echt op gereageerd. Zo zitten ze een tijdje, Jan zit zich al op te vreten. Dan komt er uit een kantoortje ernaast een stevige blanke kerel van een jaar of zestig stappen. Hij ziet Jan zitten en vraagt in het Engels wat hij komt doen. Na even in het Engels met elkaar gepraat te hebben, vraagt de man waar Jan vandaan komt. “Nederland”. “Oh, praat dan gewoon Nederlands man” zegt de Vlaamstalige Belg, die zich voorstelt als de heer Vanbrabant.  Het blijkt zijn bedrijf te zijn, een bedrijf dat grote heftrucks verhuurt aan de haven voor het laden lossen van zeecontainers, en een transportbedrijf met 60 vrachtwagens.  Daarnaast heeft hij een klein vliegmaatschappijtje, Kin-air, met vijf vliegtuigen. Hijzelf is geen 60, maar maar liefst 73, en al 50 jaar in Congo. Nadat hij hoort dat Jan z'n madam nog steeds bij de wagen langs de weg is, zegt hij dat er direct wat moet gebeuren. “Je hebt geluk” zegt hij, “ik heb de enige dieplader in Matadi, en die gaat er nu direct naar toe.”  Jan maakt nog kennis met Cornelis, de werkplaatschef. Cornelis ziet er uit als een Congolees, maar hij is een Nederlander. Als bewijs laat hij Jan zijn paspoort zien. Zijn opa was een Nederlander, uit Enschede nota bene. Zelf heeft Cornelis lange tijd in Nederland gewoond, en zijn vrouw en kinderen wonen er nog. Dhr. Vanbrabant zegt tegen Cornelis dat hij direct met een paar mannen met de dieplader onze auto moet op gaan halen, en dat hij verder, als de vrachtwagen eenmaal op het bedrijfsterrein staat, alle gewenste hulp aan ons moet geven. Zo, dat is natuurlijk helemaal te gek. “Het komt allemaal wel weer in orde” zegt Vanbrabant. En ze nemen afscheid, want hij vliegt weer terug naar Kinshasa waar hij woont. Hij is maar één keer per week in Matadi, en dus ook daar hebben we geluk mee, dat hij er juist nu was.


Achter deze muren zullen wij de komende weken verblijven, Sotraco in Matadi 
Wel zegt hij nog tegen Jan dat hij van de vrachtwagens die veel die weg rijden waar wij vanaf gegleden zijn, de remmen van de vooras demonteert, zodat deze nooit kunnen blokkeren, en je altijd nog kunt sturen. Er ligt verkeerd asfalt op de straat, zegt hij. Tsja, daar kwamen we wat hardhandig achter. Jan parkeert de motor op het terrein en neemt afscheid van de man die hem hierheen heeft gebracht. Samen met Cornelis gaat hij naar een ander bedrijfsterrein van Sotraco waar een nieuwe Mercedes Actros staat met de lege dieplader er achter. De chauffeur ligt er in te dommelen. Vanaf nu gaat het wel weer even op zijn Afrikaans. De dieplader is een uitschuifbaar type, en moet nog eerst ingeschoven worden. Ook komen we erachter dat er hier geen enkel sjormateriaal is om de Daf op de dieplader vast te zetten. De chauffeur krijgt opdracht om de dieplader in te schuiven, en intussen gaan Cornelis en Jan terug naar Sotraco om daar sjormateriaal bij elkaar te zoeken.

Afspraak is dat de chauffeur op zijn plek blijft, en dat Jan en Cornelis daar naar toe terug komen. Het ligt namelijk dichter aan de rand van de stad. Ze waren hier gekomen met een Mitshubishi pick-up, maar die heeft iemand anders nodig, dus ze moeten terug naar Sotraco met een Toyota Landcruiser. Maakt niets uit zou je zeggen, ware het niet dat in de Mitsubishi het pasje ligt om met de dieplader de tol post net buiten Matadi te kunnen passeren. Dus als ze na enige tijd eindelijk alle spullen bij elkaar hebben, is het telefoneren, zoeken en wachten tot iemand het pasje komt brengen. Dan rijden ze naar het andere bedrijfsterrein, maar komen halverwege de truck met dieplader tegen. De chauffeur heeft dus niet gewacht, en is met zijn grote apparaat de drukke stad doorgereden. Hij moest dus eerst ergens een draaipunt zoeken, om zich dan weer een weg terug door Matadi zien te worstelen. Het is dus al knap laat als ze eenmaal op weg zijn naar Mariska. Jan rijdt met Cornelis in de Landcruiser vooruit, achter in de bak zitten nog twee mannen.  

Tegen een uur of vier zijn ze eindelijk bij de Daf. De truck komt er kort achteraan, die heeft flink hard gereden. En dan begint het gedoe pas echt. Hoe krijgen we de Daf op de dieplader, zonder werkend stuur, beroerd schakelen en alleen een handrem die wat traag werkt? Het is wel een dieplader, maar niet bepaald van het diepste soort, hij is best hoog. We besluiten de Daf er met onze eigen lier op te lieren, dat gaat met meer controle dan rijden. En dan achterwaarts in de hoop dat de voorwielen als wielen van een winkelkarretje zullen volgen. De scharnierende rijplaten van de dieplader worden naar beneden geklapt. Het zijn niet echt platen, maar aan beide kanten twee balken, met daartussen als een ladder dwarsbalken gelast. Aan de rechterkant, typisch Afrikaans, ontbreken natuurlijk twee dwarsbalken, waardoor er een gat in zit waar ons vrachtwagenwiel makkelijk door past. Zelf gebruiken ze het ding voor rupsvoertuigen, dus hebben ze daar geen last van. We gooien een paar dikke stenen in de gaten van de oprijplank. Hopen dat het werkt. Mariska bediend de lier om de Daf achteruit te trekken. Jan zit achter het stuur en kan vooruit rijden. Met enorm veel gemanoeuvreer met stenen voor en achter de voorbanden van de Daf weten we hem recht achter de oprijbalken van de trailer te krijgen. Maar wat zijn die steil. Te steil voor de Daf, we komen met onze stootstang tegen de oprijbalken aan, voordat de achterwielen er op staan. Ze hebben wat stalen platen bij zich, een soort dik damwandprofiel. Onder de oprijbalken worden wat stenen en stalen klossen gelegd zodat deze onder een wat flauwere hoek komen te liggen. Dan worden de damwandplaten er over gelegd. Het ziet er belabberd uit, maar we hebben niet veel keus. Je moet er soms niet teveel bij stilstaan wat er gebeurt als de Daf er half opstaat en zo'n plaat wegschuift. Het is immers ijzer op ijzer, dat geeft niet veel grip. Het is maar goed dat we lieren, want rijdend zou dit nooit goed gaan. Dan bediend Jan de lier, en de Daf wordt redelijk recht de rijplaten opgetrokken. Als de achterbanden bijna bovenaan bij de knik zijn, is de hoek die het liertouw maakt niet echt ideaal.

Jan roept dat Mariska snel in de cabine moet springen en haar hand bij de handrem moet houden. Als het liertouw nu zou knappen, zou de Daf stuurloos met een behoorlijk vaartje naar beneden rollen, en de weg verder loopt ook af. Mariska klimt er in, wat nog niet meevalt me zo'n schuin en hoog staande wagen. Naar mate de wagen hoger gelierd wordt kijkt Mariska vanuit de cabine angstvallig diep naar beneden. Maar het gaat oké, en Daf staat met vier banden op het vlakke gedeelte helemaal achterop de dieplader. Maar wel aan de rechterkant helemaal met de achterband op het randje. Dat ziet er eng uit. En de chauffeur wil hem persé naar voren op de dieplader hebben, want zo heeft hij te weinig druk op de dubbele achterassen van de trekker, waardoor hij in Matadi dan de steile wegen niet omhoog komt. We moeten de Daf dus verder naar achteren lieren, naar het midden van de dieplader, zonder stuur, en met de achterbanden al op het randje. Dat gaat zo niet lukken. De Afrikanen bedenken de meest creatieve oplossingen. “Heb je niet wat ronde stalen staafjes? Dan krikken we de achterwielen op en leggen die staafjes dwars onder de banden. Dan kun je hem zo opzij rollen.” “Ja tuurlijk, ik heb altijd een zak vol stalen staafjes bij me, welke diameter en hoeveel wil je hebben?”   
We lieren de DAF op de (best wel hoge) dieplader.

Geen oplossing dus. Dan zegt een ander licht: “We krikken de achterbanden op en smeren ze goed in met vet, dan druk je de wagen zo opzij.” “Ja, mooi idee” zegt Jan, “maar de dieplader helt ook al vanwege de bolling in het wegdek helemaal naar rechts, dus zodra je de krik laat zakken, glijdt de wagen toch zeker niet tegen de zwaartekracht in omhoog, maar gewoon aan de lage kant er af de berm in?” “Dan maken we aan de ander kant eerst een ketting vast” Pfff... wat een enge ideeën. En dan moeten we nog dik honderd kilometer rijden met een vrachtwagen op een dieplader over een bochtige bergweg terwijl de banden van die vrachtwagen lekker vettig zijn? Zonder overleg zijn de mannen al begonnen de Daf op te krikken, bovenop die dieplader. Het ziet er niet fijn uit, en we moeten veel moeite doen om ze te dwingen er mee te stoppen.

We besluiten met zijn tweeën dat er niets anders op zit dan manoeuvreren met de vrachtwagen op de dieplader. Jan murwt zich achter het stuur, Mariska bediend de lier en geeft de mannen aanwijzingen waar ze de stenen moeten plaatsen bij de voorwielen, om iets te sturen. Eerst de lier wat lossen, dan langzaam in de één vooruit rijden, remmen met de handrem. Dan weer achteruit lieren, en oppassen dat de auto niet wat doorrolt als de lier stopt, want we zitten echt op het randje van de dieplader te manouveren. Als de band er naast schiet, is het afgelopen, dan ligt onze auto op de zijkant in de berm. Het lastige is dat de handrem niet direct reageert, het duurt misschien 1 à 2 seconden voor hij de auto echt stil heeft. En dat kan al teveel zijn. Het is een heikel klusje, en duurt ook best een zetje, maar het lukt. We krijgen de Daf tot het midden van de dieplader. Weliswaar nog steeds vrij dicht op de rand, maar niet er over.


Het is al donker als de DAF eindelijk goed op de dieplader staat.
Doodmoe, eindelijk kunnen we vertrekken. 

Het is inmiddels al donker geworden. De Daf moet nog vastgesjord worden met kettingen en spanners. Dat is een beetje een bij elkaar geraapt zootje. De spanners haken niet goed in de kettingen, slechts met de punten van de haken. Meerdere keren dachten ze het goed vast te hebben en dan schudden we wat met de kettingen en hingen ze zo weer slap. Bij het vastsjorren was er zelfs een ketting bij waar de schakels van knapten. Nou, dat geeft vertrouwen. We laten de auto dan ook met de lier aan de achterzijde nog goed vast zitten aan de trailer.

Jan rijdt met de vrachtwagen mee, om de chauffeur te manen dat hij rustig aan doet, Mariska rijdt met de anderen in de Landcruiser achter de dieplader aan. Gelukkig is het een goede en rustige chauffeur. Jan zegt hem dat we er liever uren over doen maar heel overkomen dan ergens rap in een ravijn belanden. De chauffeur rijdt rustig met een vaartje van zo'n veertig à vijftig kilometer per uur. Wel rijdt hij af en toe bij tegenliggers akelig ver naar rechts, waarbij hij soms met de brede trailer door de berm raast. Niet echt een ritje voor mensen met een zwak hart. Gelukkig hebben we daar geen last van. Onderweg controleren we nog even of de kettingen goed zitten, en dat is gelukkig het geval. Er zijn nog wat erg slechte stukken wegdek als we Matadi in komen, maar ook dat gaat goed.

Het is al tegen elven 's avonds als we eindelijk het terrein van Sotraco op rijden. We zeggen dat we vandaag niet nog willen afladen, want dat is ook nog een spektakel, zonder stuur er voorwaarts weer af. Dit willen we morgen doen, en nu zo snel mogelijk slapen. Gelukkig zijn de mannen het er mee eens. Cornelis woont op het terrein in een mooie etagewoning boven de kantoren. Het is allemaal vrij nieuw. We mogen ons even opfrissen in zijn badkamer. Helaas is er op dat moment geen stromend water, want de watertank is leeg. Wel heeft hij een groot vat met water in de badkamer staan waar we ons mee kunnen wassen. We drinken nog wat bij Cornelis en gaan dan snel ons bed in. Erg hoog zo boven op de dieplader, en het is nog een klusje om er in te klimmen.

 

's Morgens staan we op tijd naast de wagen. 7:00 uur beginnen, hadden ze gezegd. Dus om 8:30 uur gaat er dan eindelijk wat gebeuren. We zijn nu al zo lang in Afrika, en nog trappen we er in. Wij willen de wagen er weer rustig af zien te lieren, en zo nodig met stenen de voorwielen in de juiste stand dwingen. Maar de Congolezen, die, zoals de meeste Afrikanen die we tot nu hebben ontmoet, alle tijd hebben maar nooit geen geduld, hebben hun zinnen al gezet om met de twaalftons heftruck de Daf er af te halen.

 Ze willen hem onder de voorzijde van de Daf steken, omhoog liften en dan met de achterwielen van de oprijbalken van de trailer laten lopen. Die oprijbalken zijn weer op dezelfde wijze als bij het laden wat flauwer gelegd en verlengd met losse stalen platen. Als Jan de Daf voorzichtig met de vooras tot aan de bovenzijde van de oprijbalken heeft gereden willen zij de lepels van de grote heftruck zo willekeurig onder de voorzijde van de vrachtwagen steken, niet kijkend naar draagpunten of loshangende kabels of andere tere delen. Jan kan ze nog net tegen houden. Alléén heffen bij de aangewezen krikpunten, onder de as bij de veerstroppen dus. Ze willen de stalen lepels van de heftruck er zo onder schuiven, waardoor de auto zou dragen op de astappen van de veerstroppen, die dan niet alleen beschadigd raken, maar ook zo van de lepels van de heftruck kunnen afschuiven. Echt, ze denken nergens bij na, alles moet maar zo kunnen. Jan houdt ze tegen en wij zoeken met zijn tweeën hout bij elkaar, terwijl de mannen ons aankijken waar we toch in godsnaam mee bezig zijn.

We leggen de houten balken op de lepels onder de veerstroppen en geven aan dat ze de wagen aan de voorzijde iets op kunnen tillen. Op aanwijzingen van een monteur steekt de heftruckchauffeur de lepels zover mogelijk onder de veerstroppen, zodat het vorkenbord van de heftruck de bumper van de Daf raakt. Jan zegt dat dit veel te ver is en dat ze zo straks nooit de vrachtwagen kunnen laten zakken als deze de oprijplanken afrolt. Je moet dan ruimte hebben tussen heftruck en Daf omdat die dan naar elkaar toe gaan knikken. Ze snappen het niet en willen niet naar de uitleg luisteren. Stomweg beginnen ze met achteruit rijden, gelukkig wel voorzichtig. Als de voorwielen hoog boven de oprijbalken van de trailer zweven willen ze de voorzijde wat laten zakken, en dat lukt dus niet, omdat de heftruck zich nu helemaal knel tegen de cabine van de Daf drukt. Ze snappen nu wat Jan bedoelde. Ze klungelen nog wat om te kijken of ze meer ruimte tussen Daf en heftruck kunnen krijgen, maar dat zou alleen lukken als je hem weer terug op de trailer neerzet met de voorzijde en opnieuw oppakt. Dat is teveel werk, en zo hangt de Daf gevaarlijk hoog in de lucht, met de vooras wankel leunend op de lepels van de heftruck. Het is een akelig gezicht, het lijkt ieder moment mis te kunnen gaan. Als hij er nu van voren afschuift, valt de auto aan de voorzijde een dikke meter naar beneden. Hadden ze naar Jan geluisterd, dan konden ze de voorwielen tot enkele centimeters boven de rijbalken laten zakken, zodat er geen valgevaar was.

De Afrikaanse manier van lossen.

De achterwielen van de Daf lopen nu hobbelig over de oprijbalken naar beneden, waar de gaten van opgevuld zijn met stenen en stukken los metaal. Gelijk op als de Daf daalt aan de achterzijde de oprijbalken af, probeert de chauffeur de voorzijde ook te laten zakken, wat ook met de nodige schokken gaat. We zijn opgelucht als de Daf eenmaal veilig met vier bandjes op het beton staat. Weer met stenen leggen voor en achter de voorwielen weten we hem naar de plek te manoeuvreren die ze ons hebben aangewezen. Daar kan hij blijven staan tot we hem helemaal weer klaar hebben. Hij staat nog maar goed en wel op de plek of twee monteurs beginnen al met demonteren. Jan geeft aanwijzingen maar luisteren doen ze toch niet. “Wat weet zo'n toerist er van?” zie je ze denken. “Ik ben hier toch zeker de monteur?” Wij vragen ons af waarom ze nooit ook maar iets van ons aannemen, en altijd de spullen uit onze handen willen pakken als we zelf ergens mee bezig zijn. Komt dat omdat de blanken die je hier ziet niets zelf doen, overal hulpjes voor hebben omdat die zo goedkoop zijn? Zodat de mensen hier denken dat we ook niets kunnen?


Het begin van weken sloopwerk (en af en toe wordt er ook weer
wat opgebouwd)

Het probleem nu is dat Jan vanmorgen tijdens het optillen van een vloerluik in onze auto om de waterpomp uit te schakelen en enorme pijnscheut in de linkerhelft van zijn borst kreeg net rond de onderste ribben. Geen idee wat het was, misschien iets geknapt of gescheurd, of toch een gebroken rib die nu verschoven is? De pijn is behoorlijk heftig, en zakt ook niet zo weer weg. Zelfs ademhalen is pijnlijk. En hij strompelt maar wat om de auto, terwijl de monteurs lekker destructief bezig zijn. De kromme voorzijde van de bumper slijpen ze er af met de grootste haakse slijper en de dikste slijpschijf die er bestaat. Daarbij halen ze hem niet eerst iets los van het subframe er achter, dat nog intact is, nee ze slijpen ook daar dwars doorheen. Omdat de slijptol zo groot is, kunnen ze er niet goed bij om hem helemaal door te slijpen, en met die dikke schijf gaat het ongelofelijk traag. Jan kan het niet aanzien en zo goed en kwaad als het gaat pakt hij zijn eigen professionele 1400W in toerental regelbare handzame slijptol met de dunne 1mm doorslijpschijven. De mannen lachen om het in hun ogen zijnde speelgoedding en zien dan verbaasd hoe Jan rap en behendig de bumper verder los slijpt. Dat is dan ook het laatste dat hij voorlopig zelf doet, want het lukt gewoon niet met de ribben. De mannen proberen ook nog wat los te slijpen met de 1mm slijpschijf, maar vernielen hem direct. Opbergen dus, ze hebben er geen gevoel voor.

We zijn voorlopig even overgeleverd aan de “vaardigheden” van de monteurs. Overigens wel hele aardige, maar ook hele eigenwijze mannen. De deur wordt er uit gesloopt, de stoel, de stuurkolom en het dashboard, waarbij ook nodige kabels losgehaald worden. Bij enkele kabels is het iets teveel moeite om ze bij de stekkers los te halen, dan is de kniptang sneller. Jan is helemaal pissed-off. De kabels in de Daf zijn niet gecodeerd met kleuren, maar netjes met nummers op het uiteinde, zodat in een schema duidelijk is te zien welke draad waarvoor is. Maar ze zijn dus allemaal zwart, en als je dan in het midden wat doorknipt, zie dan maar weer uit te vogelen welke afgeknipte draad aan welke zat. Dat wordt eindeloos doormeten. Losgehaalde bouten en moeren laten ze vallen zodra ze ze los hebben. Jan loopt er met een bakje achteraan om ze te verzamelen, of om ze gelijk weer aan het gedemonteerde deel te schroeven. Ligt er een tang in de buurt in plaats van sleutel dertien, dan wordt de bout losgehaald met de tang, wat dus echt funest is voor de zeskant. Wil hij dan niet los, dan pakken ze een hamer en een beitel en slaan hem los. Terwijl Jan twee gereedschapskisten heeft klaargezet vol met professioneel gereedschap, steek en ringsleutels dubbel.

Intussen komt ook Cornelis met de rekening van de tol voor de dieplader. Omgerekend 140,- euro! Ai, voor 1x op en neer door het tolpoortje? Ja, zegt Cornelis, het gaat bij vrachtwagens om het aantal assen. En ja, de trekker had er drie, en de dieplader vier. En de kosten voor de Landcruiser komen er natuurlijk ook bij. Gelukkig hoeven we het transport zelf niet te betalen van de Belgische eigenaar, alleen de tol. Erg aardig. Jan vertelt Cornelis over verschillende oude Daf's die hij links en rechts in Matadi heeft zien staan toen hij met de motor had rondgereden. Hij heeft de posities van de wagens in de GPS vastgelegd, zodat we er langs kunnen gaan om onderdelen zien te krijgen. Cornelis zegt dat ze al rondgebeld hebben en een adres hebben waar alle onderdelen verkrijgbaar zijn. Over twee dagen is de auto weer helemaal klaar, zegt hij. Jan kijkt hem ongelovig aan. Geweldig dat alle onderdelen voorradig zijn natuurlijk, maar over twee dagen klaar? Dat geloof je toch zelf niet? Zelfs met alle onderdelen klaarliggend in de beste werkplaats ga je deze klus niet in twee dagen redden. Alleen al het rechttrekken, richten en weer inlassen van de cabinedelen kost meer tijd. We gaan het wel zien.

We krijgen van Cornelis de code van zijn wifi, en zo kunnen we nog internetten in onze auto ook. Het is al donker en we kijken op internet wat het kan zijn wat Jan heeft. Waarom heeft hij na het openen van dat lichte luikje vanmorgen ineens zo'n enorme pijn net bij zijn onderste linker ribben? Veel meer dan de afgelopen dagen na het ongeluk. De pijn trekt helemaal door tot zijn linker schouder en arm, tot de elleboog. Bij iedere beweging vertrekt zijn gezicht. Hmm, van wat je op internet leest wordt je niet vrolijker. De symptomen komen nog het meest overeen met een gescheurde milt. Die kan gescheurd zijn, maar door zijn vlies nog bij elkaar gehouden. Als dat scheurt, bloed je inwendig in een mum van tijd dood. Het scheuren van dit vlies kan nog tot veertien dagen na het ongeluk gebeuren. Het wartaal praten en wazig zien dat daarbij hoort heeft hij echter niet.

Jan zegt dat het vast wel mee zal vallen, en dat je van het lezen van die berichten alleen maar zieker wordt. Hij staat op, trekt lijkbleek weg en begint enorm te zweten. Het wordt zwart voor zijn ogen en hij wordt duizelig, en weet nog net zichzelf weer op de bank te krijgen voor hij omvalt. Mariska raakt enorm in paniek. Ze denkt dat hij dood zit te gaan aan een inwendige bloeding. In haar nachtkleding met de blote voeten in de bergschoenen, veters los, rent ze naar buiten en schreeuwt: ”Help Cornelis! Snel! Dokter! Help!” En dat nog heel vaak naar de bovenverdieping van  Cornelis. Een paar man personeel en bewakers lopen er nog en tegen hen kan ze nog net stotterend uitbrengen:”Il, il, il, il est tres malade, une docteur!” Ze rent schreeuwend de trap op naar de bovenwoning van Cornelis. Hij komt met alleen een handdoekje om onder de douche wegrennen. Mariska roept tegen hem dat we direct naar het ziekenhuis moeten met Jan en dan rent ze weer de trap af. Buiten voor de vrachtwagen staat het personeel te kijken. Niemand zegt of doet wat. Mariska dacht dat Jan inmiddels al wel dood op de grond lag en er niets meer aan te doen was. Gelukkig zit ie rechtop op de bank. Lijkbleek, maar hij zegt dat het al wel een stuk beter gaat. Hij klautert zelf de trap af de bedrijfsauto van Sotraco in.

Er gaan heel wat mensen mee. Een chauffeur, Cornelis, zijn vriendin Celda en een blanke medewerker uit Swaziland genaamd Mario. Zo'n gevolg had voor ons niet gehoeven, maar oké. In het ziekenhuis is alles rustig en het is even zoeken voor er een arts gevonden is. Dan komen er twee zusters en Jan moet eerst allerlei formuliertjes invullen. Alleen Cornelis mag erbij zijn voor de vertaling. Ze controleren meteen hartslag en bloeddruk, die normaal blijken te zijn. Later komt er een jonge arts en Jan moet mee naar een behandelkamer. Mariska mag er nu ook bij zijn, de rest wacht op de gang of buiten. We hadden in het woordenboek al opgezocht wat milt in het Frans is: rate. Maar de dokter spreekt het nogal vreemd uit in zijn gebrekkig Engels en we denken steeds dat hij het over het hart heeft. Erg verwarrend allemaal. Jan moet gaan liggen en de arts drukt wat op zijn ribben en buik. Erg pijnlijk allemaal. Hij kijkt nog naar de oogslijmvliezen en zegt dat die nog goed van kleur zijn. Geen inwendige bloedingen, lijkt het zo. De arts gaat achter zijn bureau zitten en begint te schrijven. “Je hebt pijn aan deze kant hè?” Wijzend op zijn rechterzijde. “Nee man, aan de andere kant!” Hij probeert nogal grappig te zijn, het is een vreemde pipo, en ons vertrouwen in de arts daalt behoorlijk. Jan vraagt maar eens waar hij gestudeerd heeft, hopend op ergens in het buitenland. “In Kinshasa” antwoordt de man. Hmmm. We hoorden van universiteiten in Congo dat degenen met de meeste belangrijke contacten en het meeste smeergeld zijn bul wel haalt. De man schrijft twee verwijskaarten uit. Eén voor een röntgenfoto en één voor een echoscopie, beide voor morgen want er is verder geen personeel meer op die afdelingen. Ook wil hij graag dat Jan deze nacht in het ziekenhuis blijft ter observatie. Hij neemt ons mee naar een zaaltje. Jan kijkt eens rond, ziet de kleine stalen, krakkemikkige afgebladderde bedjes met vieze doorgezakte matrassen, en wijst dit verzoek toch vriendelijk af. Ziet er niet echt fris uit, hoewel de rest van het ziekenhuis er niet eens zo slecht uitziet, wat ook vooral aan een recente verfbeurt te danken. “You come back tomorrow and you will be my friend” zegt dokter Paljas. Hij schrijft nog een recept uit voor pijnstillers in de vorm van zetpillen en voor een spuitbus “Deepheat”, een soort tijgerbalsem in nevelvorm. Jan weigert ook de pijnstillers. Hij wil graag voelen of de toestand verslechterd of juist beter wordt. Je moet de signalen van je lichaam wel kunnen waarnemen. Niet dat Jan daar doorgaans zoveel op uit doet, maar toch. De arts en de zusters snappen er niets van en schudden maar met hun hoofd. Celda net zo. We nemen alleen de Deepheat mee. Helaas lijkt de spuitbus precies op onze insecticidespray, dus Mariska zit al vlug met tijgerbalsem achter de muggen aan. En Jan weet nog net te voorkomen dat de muggenspray op zijn borst wordt uitgesmeerd. Jan gaat bij thuiskomst direct in bed liggen, maar het liggen doet nog zeerder dan zitten of staan. Maar dat slaapt dan weer zo lastig. En omdraaien gaat al helemaal niet. Mariska doet die nacht vrijwel geen oog dicht. Om de zoveel tijd controleert ze of Jan nog wel ademt. En dat doet ie braaf.

's Morgens worden we door een medewerker van Sotraco naar het ziekenhuis gebracht voor de röntgen en echo. Om 8:00 uur zijn we er al. We moeten maar bellen als we weer opgehaald willen worden. Eerst moet er betaald worden. Inclusief de kosten van gisteren komt het totaal op 55,- USD. Geen geld. Bij instellingen als ziekenhuizen kun je betalen met Amerikaanse dollars, en in DRC komen hier zelfs dollars uit de flappentap, die overigens bij sommige banken gewoon met onze Nederlandse Maestro bankpas werkt, dus geen extra opnamekosten zoals bij Visa. Wel is het lastig dat je de dollars dan op straat weer tegen de dagkoers moet wisselen bij mannetjes onder parasolletjes. Wissel je 100,- USD in, dan krijg je daar zo'n 91.000 Congolese franc voor terug in vodjes van maximaal 500 franc. Er schijnen wel grote coupures te zijn, maar de wisselmannetjes hebben die niet. Ruim 180 van die vieze stinkende briefjes moet je dan weer in je kleding kwijt zien te raken, je zakken staan er bol van. En wil je iets afrekenen, dan sta je eindeloos onhandig te tellen. Die lui hier zijn daar razendsnel in, en kunnen zelfs tellen en praten tegelijk.

Intussen was Celda ook gekomen om ons te helpen. Celda is een slimme en vrolijke tante, en ze kan een beetje Engels. Ze heeft journalistiek gestudeerd aan de universiteit hier, maar in een land waar Kabila het nog voor het zeggen heeft, vallen er weinig journalistieke uitdagingen aan te gaan. Als je maar wat verkeerd schrijft (lees: eerlijk schrijft) kun je zo opgepakt en in de bak gesmeten worden, verteld ze. Ze heeft dan ook geen werk, en dus wel tijd om ons te vergezellen. Net als in Nederland duurt het in het ziekenhuis erg lang. Je maakt wel een afspraak om 8:00 uur 's morgens, maar dat betekent niet dat je dan ook geholpen wordt. Anders dan in Nederland zijn wij echter de enige wachtenden. We willen een beetje buiten in de schaduw rondhangen maar worden door een zuster onverbiddelijk weer naar de wachtkamer gedirigeerd. Een vierkant hokje met een rij stoelen langs de wand en een rammelende ijskoude airco en een penetrante verflucht. Na een tijdje wordt Jan geroepen voor de röntgenfoto. Celda en Mariska mogen ook mee in de röntgenruimte en krijgen een schort met lood er in aan. Lekker zwaar, en de straling kan blijkbaar geen kwaad aan hoofd, armen en benen. Ze zien er sexy uit zo. Als de fotograaf even weg is nemen we wat foto's van elkaar. Geen röntgen natuurlijk, met ons gewone fototoestel.

De apparatuur, van Siemens, ziet er een beetje jaren tachtig uit, maar nog wel heel netjes. Het zou wel goed moeten kunnen komen zo. We zijn ook al lang blij dat ze deze apparatuur hebben hier. Dan moeten we weer lang wachten in de wachtkamer. Er komt een zuster die ons meeneemt naar een ander, wat nieuwer gebouw dat de kraamafdeling blijkt. Daar moeten we in de wachtkamer wachten voor een echo. Omdat het krijgen van kinderen een grote hobby is in Afrika, en Congo daar beslist geen uitzondering op is, zijn hier wel meer wachtenden. Ander mensen zullen een beetje apart hebben gekeken dat Jan binnenkomt met twee vrouwen, maar dat uiteindelijk hijzelf wordt meegenomen naar de behandelruimte. Daar aangekomen bleek de ruimte nog helemaal niet onbezet te zijn. Er ligt een vrouw met de hele nooduitgang open en bloot op de behandeltafel. Oei, foutje. Als de ruimte wel leeg is wordt zijn buik en ribben als een zwangere vrouw ingesmeerd met gel en kijken we op de monitor naar het resultaat. Mariska is er inmiddels ook bij. We kunnen er echt niets van maken. Allemaal zwarte en grijze vlakken te zien. Gelukkig geen handjes en voetjes.

De arts zegt duidelijk de milt te zien en geeft aan dat daar niets mis mee is. Ook verder geen andere organen waar iets aan opvalt. Hij meet wat op het scherm, Jan's milt is 15 cm. Prima volgens de arts. We zien nog steeds niets duidelijks, en kijken een beetje wantrouwend of hier geen vrouwenarts aan het werk is die van andere organen misschien wat weinig weet heeft. We moeten er maar op vertrouwen dat het klopt. Hij drukt een fotootje af, een screen print, die we mee krijgen om straks aan de arts voor de eindbeoordeling te laten zien. In de eerste wachtkamer moeten we nog lang wachten op het ontwikkelen van de röntgenfoto's. Bepaald geen 1 uurs service hier. Ook op die foto's is niets bijzonders te zien. Dat is ook lastig, want het midden van de borstkas is totaal overbelicht.


Na een hevige pijnaanval wordt het toch tijd voor een inwendige controle.
Eerst een overbelichte X-ray, gevolgd door een wazige echo.

Intussen was Celda ook gekomen om ons te helpen. Celda is een slimme en vrolijke tante, en ze kan een beetje Engels. Ze heeft journalistiek gestudeerd aan de universiteit hier, maar in een land waar Kabila het nog voor het zeggen heeft, vallen er weinig journalistieke uitdagingen aan te gaan. Als je maar wat verkeerd schrijft (lees: eerlijk schrijft) kun je zo opgepakt en in de bak gesmeten worden, verteld ze. Ze heeft dan ook geen werk, en dus wel tijd om ons te vergezellen. Net als in Nederland duurt het in het ziekenhuis erg lang. Je maakt wel een afspraak om 8:00 uur 's morgens, maar dat betekent niet dat je dan ook geholpen wordt. Anders dan in Nederland zijn wij echter de enige wachtenden. We willen een beetje buiten in de schaduw rondhangen maar worden door een zuster onverbiddelijk weer naar de wachtkamer gedirigeerd. Een vierkant hokje met een rij stoelen langs de wand en een rammelende ijskoude airco en een penetrante verflucht. Na een tijdje wordt Jan geroepen voor de röntgenfoto. Celda en Mariska mogen ook mee in de röntgenruimte en krijgen een schort met lood er in aan. Lekker zwaar, en de straling kan blijkbaar geen kwaad aan hoofd, armen en benen. Ze zien er sexy uit zo. Als de fotograaf even weg is nemen we wat foto's van elkaar. Geen röntgen natuurlijk, met ons gewone fototoestel.

De apparatuur, van Siemens, ziet er een beetje jaren tachtig uit, maar nog wel heel netjes. Het zou wel goed moeten kunnen komen zo. We zijn ook al lang blij dat ze deze apparatuur hebben hier. Dan moeten we weer lang wachten in de wachtkamer. Er komt een zuster die ons meeneemt naar een ander, wat nieuwer gebouw dat de kraamafdeling blijkt. Daar moeten we in de wachtkamer wachten voor een echo. Omdat het krijgen van kinderen een grote hobby is in Afrika, en Congo daar beslist geen uitzondering op is, zijn hier wel meer wachtenden. Ander mensen zullen een beetje apart hebben gekeken dat Jan binnenkomt met twee vrouwen, maar dat uiteindelijk hijzelf wordt meegenomen naar de behandelruimte. Daar aangekomen bleek de ruimte nog helemaal niet onbezet te zijn. Er ligt een vrouw met de hele nooduitgang open en bloot op de behandeltafel. Oei, foutje. Als de ruimte wel leeg is wordt zijn buik en ribben als een zwangere vrouw ingesmeerd met gel en kijken we op de monitor naar het resultaat. Mariska is er inmiddels ook bij. We kunnen er echt niets van maken. Allemaal zwarte en grijze vlakken te zien. Gelukkig geen handjes en voetjes.

De arts zegt duidelijk de milt te zien en geeft aan dat daar niets mis mee is. Ook verder geen andere organen waar iets aan opvalt. Hij meet wat op het scherm, Jan's milt is 15 cm. Prima volgens de arts. We zien nog steeds niets duidelijks, en kijken een beetje wantrouwend of hier geen vrouwenarts aan het werk is die van andere organen misschien wat weinig weet heeft. We moeten er maar op vertrouwen dat het klopt. Hij drukt een fotootje af, een screen print, die we mee krijgen om straks aan de arts voor de eindbeoordeling te laten zien. In de eerste wachtkamer moeten we nog lang wachten op het ontwikkelen van de röntgenfoto's. Bepaald geen 1 uurs service hier. Ook op die foto's is niets bijzonders te zien. Dat is ook lastig, want het midden van de borstkas is totaal overbelicht.

We gaan met de fraaie plaatjes naar een arts die de uiteindelijke diagnose stelt: niets aan de hand. “Alles is goed”, zegt hij. “Geen bijzonderheden te zien”. “Maar wat veroorzaakt dan die plotselinge pijn, drie dagen na het ongeluk?” “Je hebt ongeluk gehad en dat doet nu eenmaal pijn” zegt de dokter nors. We worden er niet echt wijzer van, en hopen maar dat de arts gelijk heeft. Een alternatief hebben we hier ook niet. Hij schrijft nog wat pijnstillers en vitaminepillen voor, maar daar heeft Jan geen zin in. Pijnstillers zijn slechts symptoombestrijders en vitamines zitten genoeg in gezond eten, dus dan doen we dat maar. Fruit is hier volop verkrijgbaar. Dat was dan weer ons ziekenhuisbezoek. Celda brengt ons met haar stoere verbrede zwarte Suzuki Vitara weer naar Sotraco.

 

Dem. Rep. Congo deel 2